Psychiatrische pillen: er zit meer in dan je denkt ...

Virgil
Nimmegeers

Psychiatrische medicatie vandaag

Valium, Prozac, Xanax, Rilatine. Het zijn slechts enkele bekende voorbeelden van wat in het jargon psychofarmaca worden genoemd: psychiatrische medicatie op basis van chemisch vervaardigde stoffen, die de biochemische werking van de hersenen beïnvloeden en zo het psychisch welzijn wijzigen. In onze gemedicaliseerde verzorgingsstaat wordt iedereen vroeg of laat met dergelijke middelen geconfronteerd, hetzij persoonlijk, hetzij in de familie- of vriendenkring. Niemand kijkt dan ook op van het feit dat er voor de meeste psychiatrische problemen verschillende soorten medicatie verkrijgbaar zijn. In 2008 bijvoorbeeld waren er in België eenentwintig verschillende antidepressiva op de markt. Met 159 389 771 euro waren antidepressiva trouwens de op een na grootste uitgavenpost van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), enkel voorafgegaan door cholesterolverlagende middelen. Op de achtste plaats stonden antipsychotica, goed voor 93 305 673 euro. Psychofarmaca worden dus vaak voorgeschreven - het gebruik blijft steeds stijgen - en onze maatschappij is bereid daar grote sommen geld voor op tafel te leggen. Toch stellen maar weinig mensen zich vragen bij die alomtegenwoordige aanwezigheid van psychofarmaca in de psychiatrie en daarbuiten, laat staan dat ze zich bewust zijn van welke stoffen ze precies innemen en wat de effecten ervan zijn. Algemene onwetendheid over (de geschiedenis van) de psychiatrie, in combinatie met nog steeds heersende taboes, zal waarschijnlijk al een groot deel van de verklaring hiervoor in zich dragen.

Een historisch perspectief

Om de hedendaagse situatie beter te begrijpen, zijn historische inzichten nodig. Een bewustere omgang met psychofarmaca heeft nood aan historische contextualisatie. Een groter maatschappelijk besef van het onstaan, de kenmerken en de impact van psychofarmaca is pas mogelijk wanneer men psychofarmaca in de geschiedenis van de psychiatrie plaatst. Dan wordt bijvoorbeeld meteen duidelijk dat het psychofarmacologische verhaal een recente ontwikkeling is. De eerste middelen (lithium, chloorpromazine, serpasil, haloperidol) worden ontwikkeld in de jaren 50 van de vorige eeuw. De grote doorbraak komt er vervolgens in de jaren 60 en 70. Meteen worden ook de dubbelzinnige wortels blootgelegd: enerzijds zijn psychofarmaca het resultaat van vernieuwend en soms zelfs toevallig onderzoek, anderzijds zijn ze de uiting en voortzetting van eeuwenoude ideeën en tendensen (een focus op de hersenen; biologische psychiatrie; medicamenteuze behandelingen). In mijn werk gids ik de lezer daarom eerst en vooral door de geschiedenis van de psychiatrie, van prehistorische demonen over de humeurenleer van Hippocrates, middeleeuwse christelijke gebruiken, vroegmoderne opsluitingen en moderne wetenschappen, tot de morele en biologische psyschiatrie in de 19e eeuw en experimentele technieken uit de vorige eeuw (malariatherapie, slaaptherapie, insulinekuur, cardiazol, ECT, lobotomie).

Voorstanders ...

Zo belanden we in de jaren 50 van de vorige eeuw. In de beginjaren hebben sommige psychiaters niks dan lof voor psychofarmaca. Ze spreken optimistisch van een “chemische revolutie”, omdat de resultaten die de medicatie plots verwezenlijkt, ongezien zijn. Patiënten - zelfs de chronische - worden rustig, lijken te genezen, verlaten het gesticht en keren terug naar de maatschappij. De patiënt wordt niet opgesloten, maar herwint via een snelle, veilige en goedkope manier zijn vrijheid. Psychofarmaca betekenen het einde van heel wat lijden, wat het zelfvertrouwen van en respect voor de psychiater doet groeien.      

... en tegenstanders

Langs de andere kant zijn er ook critici die op nadelige gevolgen wijzen. Zo worden louter symptomen bestreden, waardoor genezing eigenlijk onmogelijk is (tenzij in combinatie met andere therapievormen). Bovendien kan de patiënt niet stoppen met de medicatie, omdat de ziekte dan de bovenhand krijgt. Dat jarenlang gebruik leidt tot bijwerkingen en verslaving of net tolerantie. De medicatie kan ook gebruikt worden in zelfmoordpogingen. Door de marketingcampagnes van de farmaceutische industrie en de dubieuze rol van de bekritiseerde Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), nemen sommige mensen teveel of onnodig medicatie. De grootste critici spreken zelfs van de “chemische lobotomie”, omdat ze psychofarmaca als een gevaarlijk inwendig dwangmiddel zien in handen van machtslustige verplegers en psychiaters.

Of men nu voor- of tegenstander is, het valt niet te ontkennen dat psychofarmaca een sterke invloed hebben op de psychiatrie tijdens de tweede helft van de 20e eeuw. Over het algemeen zijn historici en andere denkers het er daarom wel over eens dat er met de komst van psychofarmaca een nieuw psychiatrisch tijdperk start.

Structurele gevolgen voor de geestelijke gezondheidszorg

Op structureel macroniveau zorgen psychofarmaca voor kortere opnames, omdat de medicatie snel verbetering kan brengen. Er zijn ook minder opnames nodig, omdat chronische patiënten ontslagen worden en nieuwe patiënten buiten het gesticht begeleid worden via consultaties en poliklinieken. Extramurale, ambulante zorg neemt toe, wat leidt tot de de-institutionalisering van de psychiatrie. Patiëntenaantallen dalen. De patiënt hoeft niet te wonen, werken, leven en behandeld te worden in het gesticht. Mits medicatie is een behoorlijk normaal leven buiten de instelling mogelijk. De zgn. totale instellingen (waar de antipsychiatrie sterk tegen gekant is) verdwijnen. Er komen dagklinieken en open afdelingen, waar men inzet op resocialisatie en inclusieve zorg. Ook begeleid en beschut wonen helpen bij rehabilitatie en re-integratie. Maatschappelijk werkers spelen een steeds grotere rol, net als eerstelijnszorg (huisarts). De keerzijde is dat patiënten vaak tijdelijk heropgenomen worden, wanneer de symptomen te sterk oplaaien.

Nieuwe therapieën

Psychofarmaca hebben ook een grote impact op de psychiatrische praktijk. Door hun sterke sedatieve werking, worden ze in het begin vaak als slaap- en kalmeermiddelen ingezet ter vervanging van oudere producten. Zo daalt een “chemische stilte” neer over de gestichten. Er zijn tevens minder fysieke dwangmiddelen en isoleercellen nodig, want patiënten zijn minder agressief. De experimentele technieken uit het interbellum blijven in eerste instantie wel behouden. Psychofarmaca veroveren in de jaren 50 eerst hun plaats als aanvullend verdovend middel, maar in de jaren 60 breken ze resoluut door op basis van hun therapeutische waarde en verdwijnen oudere behandelingen naar de achtergrond. Psychofarmaca zijn nl. goedkoop, makkelijk, efficiënt en kunnen snel grote resultaten behalen. Tegelijk scheppen psychofarmaca ruimte voor socialiserende therapievormen, waar de patiënt nu vatbaar voor wordt: ergo-, arbeids-, socio-, psycho- ... therapie komt opzetten in de jaren 60 en ontplooit zich vooral sterk in de jaren 70. In die jaren vinden heel wat paramedici (psychologen, allerhande therapeuten, sociaal werkers) ingang in het gesticht.

De impact op het leven van de patiënt en het werk van het personeel

Het dagelijkse leven in het gesticht, zowel voor patiënten als personeel, verandert ook sterk onder invloed van psychofarmaca, al was het maar door allerhande nieuwe afspraken en procedures. Doordat agressie, spanning en angst bij de patiënt worden weggenomen, is wel een beter contact met medepatiënten en psychiatrisch personeel mogelijk. Voorts is de patiënt zich nu bewust van zijn omgeving en zichzelf en let hij daardoor meer op algemene en persoonlijke hygiëne. Dat is ook voordelig voor de inrichting van het gesticht. Een huiselijke, moderne aankleding loopt niet langer het gevaar meteen vuil of kapot te worden. Door dalende patiëntencijfers raken grote slaapzalen in onbruik en komen er kleinere kamers, waar meer privacy en een betere nachtrust mogelijk is. Er is eveneens meer tijd en ruimte voor ontspanning, die zich niet langer binnen de muren van het gesticht concentreert. Ondertussen individualiseert de zorg: er is geen gestandaardiseerde shockbehandeling nodig, maar een persoonlijke combinatie en dosis medicatie. Psychofarmaca impliceren ook meer individueel contact tussen patiënt en personeel. Enkel door met de patiënt in dialoog te gaan, kan de werking van de medicatie bepaald worden. In principe is dat een taak voor de psychiater, maar in de praktijk wordt vooral het beroep van de verpleegkundige veelzijdiger en veeleisender. Het volstaat niet meer om patiënten te wassen en te observeren. Er moet een grote medische en farmacologische kennis zijn - de verpleegkundige deelt nl. de medicatie uit en moet attent zijn voor de (bij)werking ervan. Tegelijk wordt van de verpleegkundige een luisterend oor en een opvoedende rol verwacht. Multidisciplinair samenwerkend met paramedici brengen ze verslag uit aan de psychiater vanuit hun centrale rol in het genezingsproces.

 

Er is uiteraard discussie mogelijk over het aandeel van psychofarmaca in de veranderingen die de psychiatrie sinds 1950 heeft doorgemaakt, bijvoorbeeld door te focussen op continuïteiten eerder dan op vernieuwingen, maar de centrale rol van de medicatie valt in ieder geval sterk op in vergelijking met vroegere vormen van psychiatrie. Psychofarmaca openen heel wat perspectieven en luiden een nieuwe periode in in de geschiedenis van de psychiatrie, waarin het gelaat van en de sfeer in het psychiatrisch gesticht grondig wijzigt, en bij uitbreiding de psychiatrie en de samenleving in het algemeen.

Download scriptie (1.67 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Gita Deneckere