De Scheibe-Bach-controverse

Marie
Moonen

Bach onder vuur
Marie Moonen


Ook bij wie niet naar Klara luistert, gaat een streepje Bach er altijd wel in. Als de sfeer een beetje
plechtig moet zijn, vinden we de muziek van de Duitse barokgrootmeester meestal een veilige keuze.
Daardoor vergeten we wel eens dat Bach het kunstwereldje van zijn tijd net zo goed verdeelde als
kunstenaars van nu dat doen. Bachs belangrijkste criticus was Johann Adolph Scheibe, kapelmeester
aan het Deense hof, componist en uitgever van het tijdschrift Critsicher Musikus dat hij in zijn eentje
volschreef. Scheibe noemde Bachs muziek gezwollen, verward, gekunsteld, somber en onnatuurlijk.
Hoewel de geschiedenis hem ongelijk lijkt te hebben gegeven, zijn Scheibes geschriften veel meer
dan jaloerse oprispingen van een slechte verliezer.

Scheibes aanval op Bach is een van de eerste tekenen van een veranderende kijk op de wereld. Dat is
duidelijk te zien in de manier waarop Scheibe en de verdedigers van Bach naast elkaar praten.
Scheibe veroordeelt Bach op basis van wat hij hoort. Johann Abraham Birnbaum en Lorenz Christoph
Mizler von Kolof, die Bachs verdediging op zich namen, argumenteerden op basis van de partituur:
die toont dat Bachs muziek logisch is opgebouwd en dat elk redelijk mens ze wel moet appreciëren.
Wat de hele polemiek laat zien is eigenlijk de verschuiving van rationalisme naar empirisme in een
notendop: had de rede in de filosofische discussies van de laatste decennia de agenda bepaald, de
zintuigen zouden dat in de toekomst gaan doen. Scheibe was beslist niet de eerste empirist, en nog
veel minder een inspiratiebron voor de grote empiristische filosofen. Maar de rol die hij de zintuigen
laat spelen in zijn oordeel over de muziek van Bach illustreert bijzonder mooi hoe belangrijke
filosofische verschuivingen in de tijdsgeest liggen, en dus niet zomaar uit de lucht komen vallen.

In zijn muziektheoretische geschriften legt Scheibe uit wat Bachs muziek naar zijn idee zo gezwollen,
verward en onnatuurlijk maakt. Dat komt, zegt Scheibe, omdat de melodie niet altijd duidelijk
waarneembaar is. Bach combineerde inderdaad meerdere melodieën die tegelijk in verschillende
instrumenten of stemmen verschenen. Scheibe wijst die werkwijze niet af, maar vindt wel dat de
verschillende melodieën op een herkenbare manier op hetzelfde basisgegeven moeten teruggrijpen.
Net als hij filosofisch afstand nam van het rationalisme zonder het empirisme helemaal te omarmen,
neemt Scheibe met dit muziekesthetische standpunt afstand van de barokstijl maar niet genoeg om
meteen bij de klassieke muziek uit te komen. In de klassieke muziek van Bachs zonen heeft één stem
of instrument de melodie en zijn de andere begeleiding. Voor Scheibe zou dit te ver zijn gegaan. Het
was beslist niet zijn ambitie als vernieuwer de muziekgeschiedenis in te gaan, maar toch is zijn
pleidooi voor een centrale herkenbare melodie onmiskenbaar een eerste stap in de richting van de
klassieke muziek.

Wie een snelcursus muziekgeschiedenis volgt krijgt de indruk dat de klassieke muziek van Bachs
zonen – en later die van Haydn en Mozart – zich als een soort protestbeweging tegen de barok van
Bach heeft ontwikkeld. Daar klopt nauwelijks iets van. In zijn eigen tijd kon Bach op veel minder
appreciatie rekenen dan vandaag. De toonaangevende namen waren Telemann, Hasse en Graun.
Vooral de laatste twee duiken tegenwoordig vaker op in muziekquizzen dan in concertprogramma’s,
maar voor Scheibe waren ze in de en 18e-eeuwse muziekscène voorbeelden van hoe het moest. Bach
werd pas na de klassieke periode opgevist door de componisten van de romantiek. Opmerkelijk
daarbij is dat de basis voor de romantische appreciatie van Bach en ook de waardering die hij nu
krijgt eigenlijk door Scheibe is geïntroduceerd. Orkesten en koren brengen de muziek van Bach in de
eerste plaats omdat die mooi klinkt en niet omdat ze logisch en redelijk is. Bachs verdedigers vonden
dat een belangrijk argument. Een eeuw later was iedereen het echter met Scheibe eens dat muziek
geen doordachte constructie hoefde te zijn, maar een goed klinkend geheel. En ook Bach zelf
veranderde. Na Scheibes kritiek uit 1737 evolueert zijn compositiestijl in de richting van wat Scheibe
proclameerde. Dat is niet alleen te zien bij rariteiten als de Koffiecantate en de Boerencantate, ook
complexe werken als de Goldbergvariaties en Musikalisches Opfer tonen duidelijk een nieuwe
schrijfwijze met meer aandacht voor melodie.

Scheibes Bachkritiek is dus een bijzonder interessante casus in de muziekgeschiedenis, omdat hij
toont hoe complex de overgang van de ene naar de andere stijlperiode verloopt. Barok en klassiek
zijn geen twee blokken met daartussen een diepe kloof. Scheibe staat volop in de barok, maar net als
iedereen timmert hij aan de stijl en introduceert hij nieuwe elementen. Door het getimmer van velen
is er in de volgende decennia een heel andere muziek ontstaan, de klassieke, en enkele van de
elementen die Scheibe belangrijk vond blijken daarin toonaangevend te zijn. Het feit dat diezelfde
elementen ook in Bachs latere grote werken te vinden zijn, is een uitnodiging om de vertrouwde
indeling in stijlperiodes met de bekende boegbeelden te herbekijken. Misschien hadden de romantici
het wel mis toen ze Bach tot onbetwiste grootmeester van de barok uitriepen. Misschien zijn Bachs
latere composities geen barokmuziek meer, maar eerder de missing link tussen barok en klassiek. Als
dat zo is, heeft de late Bach een flink stuk van de weg getimmerd die Mozart en Haydn later zouden
bewandelen.

Download scriptie (9.52 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013