Vlaamse Begijnhoven als Werelderfgoed: De zoektocht naar een gezamenlijk beheer

Nena
De Roey

Vlaamse Begijnhoven als Werelderfgoed:
De zoektocht naar een gezamenlijk beheer

Gedeelde unieke universele waarden
Begijnhoven zijn historische plaatsen waar religieuze vrouwen op een eigenzinnige manier samenleefden en werkten. Op het huidig Vlaams grondgebied was deze leefwijze vanaf de 13de eeuw sterk verankerd. De religieuze begijnenbeweging is inmiddels uitgedoofd, maar liet haar sporen na in het Vlaamse landschap. Van quasi authentiek bewaarde begijnhoven tot een enkele straatnaam die de herinnering aan een verdwenen begijnhof draagt: je vindt ze over heel Vlaanderen terug.
Zo’n vijftien jaar geleden werden dertien representatieve Vlaamse begijnhoven door België en de UNESCO erkend als Werelderfgoed.  De unieke universele waarden die de sites deze status opleverde, zijn niet gelinkt aan één afzonderlijk begijnhof. Het zijn net de gecombineerde erfgoedwaarden van deze dertien geselecteerde begijnhoven samen die ze uniek maken. Niet te verwonderen dus, dat ze op de Werelderfgoedlijst werden ingeschreven als een geheel of een serie. Dit heeft echter één belangrijke consequentie, namelijk dat deze dertien vrijwel onafhankelijke erfgoedsites op een gelijkaardige manier beheerd en geëvalueerd zouden moeten worden.  Of dit het geval was anno 2011-2012 en of dit mogelijk zou zijn in de toekomst was het voornaamste uitgangspunt van deze thesis. Tegelijkertijd bood dit onderzoek kans om de impact van de UNESCO nominatie op deze sites te bevragen.

Dertien sites, één aanpak?
Dertien erfgoedsites verspreid over Vlaanderen: op welke manier worden de begijnhoven van Hoogstraten, Mechelen (groot begijnhof), Lier, Turnhout, Sint-Truiden, Gent (klein begijnhof), Sint-Amandsberg, Diest, Leuven (groot begijnhof), Tongeren, Brugge en Kortrijk gemeenschappelijk beheerd? Om op deze hamvraag te kunnen antwoorden, werd eerst het beheer van elk van deze sites afzonderlijk in kaart gebracht door middel van literatuuronderzoek, plaatsbezoeken en interviews met 68 betrokkenen (o.a. inwoners, eigenaars, beheerders, erfgoedconsulenten en lokale besturen). Voor elk begijnhof werden vooraf opgestelde informatievelden ingevuld waardoor een systematisch overzicht tot stand kwam.
Dit zette de deur open om verschillende facetten van het beheer van deze sites te vergelijken. Hoe zijn de begijnhoven wettelijk beschermd, wiens eigendom zijn ze en welke functies herbergen ze? Aspecten die resultaat zijn van en tegelijkertijd een grote invloed uitoefenen op het beheer van een erfgoedsite. Niet alle begijnhoven zijn bijvoorbeeld op dezelfde manier beschermd. Bewoning blijkt de belangrijkste huidige functie te zijn van de Vlaamse begijnhoven. Vooral de eigendomsstructuur van de verschillende sites blijkt zeer divers. Hetzelfde kan gezegd worden van de staat, het onderhoud en de bestaande documentatie van de dertien begijnhoven.

Tijdens het onderzoek kwamen verschillende gemeenschappelijke uitdagingen aan het licht. Zo kampen enkele begijnhoven met financiële problemen door dure (maar nodige) restauratie- en onderhoudswerken. Het aantrekken van privékapitaal biedt hier een oplossing, maar brengt dan weer specifieke problemen van gentrificatie met zich mee. De meeste begijnhoven zijn afgesloten architecturale eenheden met woonhuizen rond een plein of in een stratenpatroon. De toegankelijkheid van de veelal gekasseide sites laat in verschillende begijnhoven te wensen over, wat echter niet eenvoudig op te lossen is omwille van de historische waarde van bijvoorbeeld deze bestrating. Ook het wel of niet toelaten van geparkeerde voertuigen leidt vaak tot discussies. Actueel is de problematiek van duurzaamheid en energie-efficiënte in begijnhofwoningen. Hierbij speelt de keuze tussen (beter) isoleren of zoveel mogelijk erfgoedwaarde behouden een rol. Uit het onderzoek bleek tevens dat slechts 2 van de 13 begijnhoven een juridisch bindende buffer zone hebben die de site moet beschermen tegen bijvoorbeeld verstorende hoogbouw in de omgeving. Ten slotte blijkt dat participatie en samenwerking bij verschillende begijnhoven  zelfs op een lokaal niveau eerder gering is.
Kan het beheer van de verschillende begijnhoven met elkaar vergeleken worden? Dit is niet zo’n eenvoudige opdracht. In de thesis worden verschillende mogelijke systemen naar voren geschoven. Toch blijkt dat bijna elk begijnhof een eigen beheerstraditie heeft. Feit is dat een overkoepelend Vlaams beleid of visie rond dit Werelderfgoed ontbreekt. De dertien begijnhoven vallen wel onder dezelfde Vlaamse wetgeving, maar dit is immers het geval voor al het beschermd onroerend erfgoed in Vlaanderen. Een aparte regeling voor Werelderfgoed of specifiek voor de Vlaamse begijnhoven is er niet. Volgens de respondenten bracht de UNESCO status weinig verandering met zich mee sinds de nominatie.
Toch waren en zijn er wel degelijk contacten tussen betrokkenen van de dertien Vlaamse begijnhoven op de Werelderfgoedlijst. Zo bestond er een tijdje een informeel platform voor begijnhoven, aangemoedigd door de overheid. Dit platform werd echter nooit officieel opgericht en boekte weinig duurzame resultaten. Het grootste probleem was de verscheidenheid aan visies, motivaties en betrokkenen die vandaag nog steeds speelt.
De Vlaamse begijnhoven zijn niet de enige seriële nominatie op de Werelderfgoedlijst. Uit een screening van alle culturele sites op de Werelderfgoedlijst blijkt dat bijna één derde serieel is. Toch bestaan er weinig tot geen handleidingen over het beheer van zulk serieel Werelderfgoed. Beheersplannen van twee andere seriële Werelderfgoedsites worden in de thesis besproken. Ook enkele bestaande netwerken van Werelderfgoedsites en andere erfgoednetwerken komen aan bod. Deze voorbeelden kunnen zeker inspirerend zijn voor de Vlaamse begijnhoven.

Toekomstig beheer in zicht
Is een gemeenschappelijk beheer van de dertien Vlaamse begijnhoven mogelijk? Een hapklare oplossing is er niet. Wel kunnen enkele stappen genomen worden die een meer uniform beleid faciliteren. Zo kan de Vlaamse overheid een omlijnde visie uitwerken over de toekomst van de begijnhoven en deze duidelijk communiceren naar de betrokkenen. Hierbij is een integrale benadering cruciaal. De aangehaalde gemeenschappelijke uitdagingen kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Voorts moeten de verschillende Vlaamse begijnhoven de nodige begeleiding en instrumenten krijgen om deze visie te implementeren. Ook kan de samenwerking tussen betrokkenen op lokaal en interlokaal niveau verbeterd worden. Deze betrokkenen moeten mee kunnen beslissen over de toekomst van het erfgoed waar zij bewoner, eigenaar of beheerder van zijn. Deze thesis is slechts een eerste aanzet of stap in dit bredere proces, dat zeker nog aandacht verdiend.


 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013
Thema('s)