"Laten we daar samen onze schouders onder zetten": een kritische discoursanalyse van toespraken van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke

Griet
Theetaert

Veranderingen in het onderwijs worden dikwijls met argusogen gevolgd en sterk bekritiseerd. Toch onderging het denken en spreken over onderwijs de voorbije jaren enkele subtiele transformaties. Uit een kritische analyse van het gehanteerde discours in toespraken van voormalig minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke blijkt dat onderwijsactoren op een zeer specifieke manier worden aangesproken. De vanzelfsprekendheid waarmee dit gebeurt, laat zien dat de waarden van de actieve welvaartstaat diep geworteld zitten in onze alledaagse samenleving.

In dit onderzoek werden twintig toespraken van minister Vandenbroucke geselecteerd en geanalyseerd in het licht van de actieve welvaartstaat. Over de toespraken heen kunnen drie pijlers worden vastgesteld waarop het discours in de toespraken was gebouwd. Een eerste pijler is de theorie van ‘New Public Management’, een theorie die pleit voor een organisatie van het onderwijs (en de publieke sector) op basis van de principes van de private sector. Dit wil zeggen dat er ‘benchmarks’ voorop worden gesteld, dat ‘investeringen’ moeten ‘renderen’ en dat prestaties en verantwoording  van zeer groot belang zijn. Een tweede pijler is ‘de taal van de expert’. Er wordt verwezen naar literatuur, onderzoek en cijfers, problemen worden aangekaart en oplossingen geformuleerd. Telkens wordt hierbij ook een sterke participatie van de verschillende onderwijsactoren verwacht. Ten slotte staat het ‘mobiliseren van resources’ centraal: geen enkel talent mag onbenut blijven, want de samenleving en de arbeidsmarkt hebben al het potentieel nodig om maatschappelijke welvaart te garanderen.

Positioneringen van onderwijsactoren
Vanuit deze drie pijlers worden onderwijsactoren aangesproken om zich op een specifieke manier te gedragen. Ze worden ‘gepositioneerd’. In het onderzoek wordt bij vijf onderwijsactoren stilgestaan. De overheid wordt in de toespraken gepositioneerd als een ‘overleggende coach’. Ze organiseert geregeld discussiefora zodat de stem van de onderwijsactoren wordt gehoord. Daarnaast stelt ze doelen voorop, motiveert de actoren om mee achter deze doelstellingen te staan en zorgt ze voor de omkadering om de doelen te bereiken. De leerling wordt aangesproken als een ‘autonome kiezer’: hij kiest zelf de richting die hij uit wil, neemt beslissingen en is verantwoordelijk voor het al dan niet grijpen van kansen. De leerkracht wordt gepositioneerd als een ‘zichzelf professionaliserende talentscout’. Hij gaat zowel bij zichzelf als bij de leerlingen op zoek naar talenten die kunnen worden ontplooid of vaardigheden die nog kunnen worden geoptimaliseerd. Een vierde actor is de school. Zij wordt aangesproken om zich te gedragen als een ‘verantwoordelijke onderneming’. Ze vormt de burgers van morgen en heeft dus een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarnaast moet ze een aantrekkelijke partner zijn voor de arbeidsmarkt en moet ze ook zelf een goed beleid voeren om resultaten te behalen. Tot slot wordt Europa gepositioneerd als een ‘competitieve manager’: het stelt doelen en methodieken voorop, roept lidstaten ter verantwoording en wil op wereldniveau competitief zijn met andere kenniseconomieën.

Deze specifieke aansprekingen worden gelegitimeerd met argumenten als ‘gelijke kansen’, ‘het belang van de samenleving’, ‘kwaliteit’, enzovoort. Ze verschijnen als vanzelfsprekend in het dominante maatschappijbeeld van de actieve welvaartstaat.

De actieve welvaartstaat
De actieve welvaartstaat is een vertaling van de waarden van de ideologie van de Derde Weg (‘the Third Way’) naar de samenleving. De zeven waarden van de ideologie bepalen sterk de visie op de samenleving en op de organisatie hiervan door hun specifieke invulling. De waarde ‘gelijkheid’ wordt in de Derde Weg bijvoorbeeld gedefinieerd in termen van ‘inclusie’ of ‘insluiting’. Concreet toegepast op het onderwijs wil dit zeggen dat leerkrachten ‘ingesloten’ kunnen worden in de samenleving als ze zich voortdurend professionaliseren. Leerlingen worden ingesloten als ze kansen grijpen, enzovoort. Bemerk dat wie dit niet doet, in principe ‘uitgesloten’ wordt. Een andere waarde van de Derde Weg is ‘beschermen van de zwakken’. Dit gebeurt hier specifiek vanuit een activerende invalshoek en hangt enigszins samen met de waarde ‘geen rechten zonder verantwoordelijkheid’. Een kenmerkend voorbeeld hiervan is het verliezen van bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering wanneer men niet actief op zoek gaat naar werk of geen bijkomende opleiding volgt. Er ligt een sterke nadruk op responsabilisering. De waarden ‘vrijheid als autonomie’ en ‘geen gezag zonder democratie’ wijzen op het belang dat de Derde Weg hecht aan individuen en vrijheid. Men moet kansen krijgen en grijpen en actief participeren aan beleid. De laatste twee waarden (‘kosmopolitisch pluralisme’ en ‘filosofisch conservatisme’) wijzen vooral op een tolerante houding t.o.v. (onvermijdelijke) veranderingen en (in dit geval) t.o.v. Europa.

Dit dominante maatschappijbeeld laat de positioneringen als vanzelfsprekend verschijnen, maar verbergt tevens een minder fraai kantje.

Vanzelfsprekend?
De overheid als ‘overleggende coach’ verbergt bijvoorbeeld dat een coach een tactiek heeft die de spelers moeten volgen en sterk focust op resultaten. Zijn de overlegmomenten die door de overheid worden georganiseerd dan bijvoorbeeld echt een fora om te discussiëren of eerder een mededeling van beslissingen? Ook bij de leerling als ‘autonome kiezer’ kunnen vraagtekens worden geplaatst. De leerling mag niet alleen kiezen, hij moet dit doen. Meer dan ooit wordt hij verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van zijn keuze. Anderzijds wordt de leerling bij de hand genomen om hem te helpen kiezen. De boodschap klinkt dan als volgt: “jij kan maar een goede beslissing nemen als wij jou in dat keuzeproces hebben begeleid.” Autonome kiezer? Of afhankelijke cliënt? Hetzelfde verhaal bij de leerkracht. Door hem te positioneren als een scout, wordt zijn taak gereduceerd tot het opsporen van talenten die de arbeidsmarkt nodig heeft. ‘Zichzelf professionaliseren’ betekent zoveel als bijscholing of nascholing volgen en zorgen dat de resultaten goed zijn. ‘Output’ wordt hier belangrijker dan kritisch denken of passie. De school als een ‘verantwoordelijke onderneming’ laat vooral een school zien die verantwoordelijk is voor de resultaten die de school behaalt. Deze resultaten kunnen vervolgens worden gebruikt om de school aan te prijzen. Deze drang tot profilering en de eenzijdige nadruk op prestatie en presentatie, stelt het pedagogische luik echter sterk in de schaduw. En Europa ten slotte wil zo competitief zijn, dat het lidstaten verplicht op dezelfde manier te denken. Het onderwijs wordt op deze manier gereduceerd tot een economische machine die produceert voor de arbeidsmarkt.

Kortom, ons maatschappijbeeld heeft een specifieke visie op het onderwijs, maar de vanzelfsprekendheid hiervan kan toch in vraag worden gesteld.

Download scriptie (964.19 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014
Thema('s)