Hoe sterk is sterk? Een onderzoek naar de verzwakking van sterke werkwoorden

Britta
Kestemont
  • Freek (= promotor)
    Van de Velde (= promotor)

Mijdde u ook soms de sterke verledentijdsvorm van een werkwoord?

Beste lezer, heeft u de fout in de titel ontdekt? Zo neen, dan behoort u tot de 34,65% die deze vorm gaven in een enquête. Zo ja, weet u dan welke vormen juist en welke vormen fout zijn in volgend rijtje: bezwook, worp, vreette en bevool?

Hoewel sprekers de juiste vervoeging van deze werkwoorden ongetwijfeld hebben geleerd, waarschijnlijk aan de hand van de sterke werkwoordenlijst in het middelbaar, worden hier toch fouten tegen gemaakt. Maar over welke fouten gaat het dan net? Het betreft een foute verledentijdsvervoeging van werkwoorden. Er zijn namelijk twee verledentijdsvervoegingen in het Nederlands. De sterke werkwoorden worden hoofdzakelijk gekenmerkt door een klinkerverandering in hun verledentijdsvormen, zoals in blijven – bleef – gebleven. Er is ook een zwakke vervoeging die gekenmerkt wordt door de toevoeging van –t(e)/-d(e), zoals in werken – werkte – gewerkt. Aangezien deze laatste soort vervoeging zeer vaak voorkomt, hanteren sommigen een zwakke, en vaak foutieve, vorm van een sterk werkwoord, bijvoorbeeld vlechten – vlechtte – gevlecht. Dit wordt ook wel de verzwakking van sterke werkwoorden genoemd.

Een masterproef (“Hoe sterk is sterk: een onderzoek naar de verzwakking van sterke werkwoorden”) onderzocht het fenomeen verzwakking. Meer specifiek bekeek zij welke invloed bepaalde factoren hadden. De eerste factor was frequentie: worden frequente sterke werkwoorden minder verzwakt dan niet-frequente sterke werkwoorden? De tweede factor was studiejaar: verzwakken leerlingen uit het eerste middelbaar werkwoorden meer dan leerlingen uit het zesde middelbaar? De laatste factor betrof een onderverdeling van de sterke werkwoorden op basis van hun klinkerpatronen: zijn sommige klinkerpatronen meer vatbaar voor verzwakking dan andere?

Er werden 782 enquêtes ingevuld door leerlingen uit het eerste (415 vragenlijsten) en zesde (367 vragenlijsten) middelbaar van zes scholen, verspreid over Vlaams-Brabant en Brussel. Deze enquête bevatte twee invuloefeningen. In de eerste oefening werd gevraagd frequente en niet-frequente sterke werkwoorden alsook zwakke werkwoorden te vervoegen in hun verledentijdsvormen. In de tweede invuloefening moesten de respondenten zeven onbestaande werkwoorden, i.e. nonsenswerkwoorden, vervoegen in hun verledentijdsvormen. Deze enquêtes werden manueel verbeterd en statisch verwerkt.

De resultaten toonden aan dat frequente sterke werkwoorden minder worden verzwakt dan niet-frequente sterke werkwoorden. Dit lijkt te impliceren dat frequente sterke werkwoorden meer resistent zijn tegen verzwakking omdat ze door hun vele voorkomen beter onthouden worden. Wat betreft leeftijd, de tweede onderzochte factor, bleek dat leerlingen uit het eerste middelbaar sterke werkwoorden aanzienlijk meer verzwakken dan leerlingen uit het zesde middelbaar. Natuurlijke blootstelling aan taal kan hier een verklarende factor zijn. Het verschil kan ook verklaard worden door de aandacht die er in het middelbaar onderwijs wordt gespendeerd aan sterke werkwoorden. Zo moeten leerlingen regelmatig een sterke werkwoordenlijst leren en er een test over afleggen. Bovendien worden zij ook meer geconfronteerd met de juiste vorm van sterke werkwoorden door het verwachte standaardtaalgebruik van hun leerkrachten. Tot slot bleek dat bepaalde groepen sterke werkwoorden vatbaarder zijn voor verzwakking dan andere groepen sterke werkwoorden door hun klinkerpatronen. Zo zijn sterke werkwoorden waarvan de klinkers verschillen in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd minder vatbaar voor verzwakking omdat er een duidelijk onderscheid is. Ook is het belangrijk dat de klinkers van alle verledentijdsvormen dezelfde zijn zodat deze een duidelijke groep vormen. Het sterke werkwoord blijven heeft bijvoorbeeld in de tegenwoordige tijd de klinker [ij], maar alle verledentijdsvormen hebben de klinker [ee] bleef – gebleven. Werkwoorden zoals sterven – stierf – gestorven missen deze kenmerken en worden dus sneller verzwakt. Dit zijn de grote lijnen van het onderzoek. Meer details en andere interessante vaststellingen kan u vinden in de volledige masterscriptie.

Beste lezer, als u behoorde tot de groep die over de fout las in de titel, dan weet u nu dat er verschillende factoren zijn die dit beïnvloed hebben. Als u deze fout meteen ontdekte, had u dan ook door dat alle werkwoordsvormen uit het rijtje foutief zijn? Merk ten slotte op dat dit onderzoek enkel ging over geschreven taal. Mondelinge conversaties bevatten waarschijnlijk nog meer verzwakkingen aangezien er dan veel minder wordt stilgestaan bij de gebruikte taal. Daarom moedig ik u aan om de volgende keer eens vijf minuten te luisteren naar een gesprek en terug te denken aan dit onderzoek. Wedden dat u een verzwakking hoort?

Download scriptie (1.65 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014