Vergelijkend onderzoek naar frustratietolerantie bij kinderen die stotteren en niet stotteren (5;00-8;00 jaar) Deel 1: 'Delay Frustration' computertaak

Lise Poelemans
Persbericht

Een stotterende frustratie

                                Een stotterende frustratie

Een auto die net voor u de laatste parkeerplek inpikt, een internetsite die na talloze keren klikken nog steeds niet wil openen of iemand die uw standpunt maar niet wil begrijpen. Redenen genoeg tot frustratie. Maar kan u zich de laatste keer herinneren wanneer dat u gefrustreerd was omdat u over uw woorden struikelde? Wellicht is het antwoord neen. Mensen zonder een opmerkelijke communicatiestoornis ervaren het meestal niet als frustrerend wanneer ze niet goed uit hun woorden geraken. Dit is vaak wel het geval bij personen met een vloeiendheidstoornis, zoals stotteren. Maar is het ook zo dat personen die stotteren sneller gefrustreerd geraken dan personen die niet stotteren?

Stotteren en frustratie

Ontelbare keren werd geprobeerd om het begrip stotteren zo correct en duidelijk mogelijk te omschrijven. Stotteren wordt vaak omschreven als een stoornis die het vloeiend verloop van de spraak belemmert. Het wordt gekenmerkt door onderbrekingen in de spraakstroom die lang duren en/of erg vaak voorkomen. Deze onderbrekingen zijn voornamelijk herhalingen, verlengingen of blokkades (het ‘vastzitten’ in een woord of klank). Wanneer een persoon die stottert deze omschrijving zou lezen, is de kans groot dat hij deze niet volledig vindt. Stotteren is immers veel meer dan struikelen over je woorden. Sommigen gaan tijdens het stotteren met hun hoofd, lippen of hele lichaam allerlei bewegingen maken in de hoop om zo hun woorden er vlotter te laten uitrollen. Bovendien brengt stotteren vaak hevige emoties en gevoelens met zich mee. Om dit duidelijk te maken, gebruikt men vaak de metafoor van de ijsberg. Het topje van de ijsberg, het deel boven water, is het stukje van stotteren wat we kunnen waarnemen (het stotteren zelf en de bijbewegingen), maar de basis ligt onder water. Deze kunnen we niet zien en bevat problemen die we niet kunnen waarnemen zoals de emoties en gevoelens. Zo bestellen sommige stotterende personen bij de bakker een tijgerpistolet uit schrik om te stotteren bij het woord boterpistolet. Soms gaan ze zelfs niet meer naar de bakker omdat ze zich schamen voor hun probleem. Het spreekt voor zich dat stotteren dan ook vaak gepaard gaat met frustratie. Ook bij kinderen is dit meestal het geval. Maar is het ook zo dat stotterende kinderen sneller gefrustreerd geraken dan hun niet-stotterende leeftijdsgenootjes?

Trage computer

Om dit na te gaan onderzochten we 15 stotterende kinderen en 15 niet-stotterende leeftijdsgenoten  tussen 5 en 8 jaar. Allemaal moesten ze de ‘Delay Frustration computertaak’ uit de Amsterdamse Neuropsychologische Taken afleggen. Dit is een computertaak die de mate van frustratie meet. De bedoeling van de taak is dat de kinderen de bovenste stimulusfiguur vergelijken met een rij van 4 figuren eronder. De vergelijking gebeurt op basis van kleur of vorm. Wanneer er bovenaan bijvoorbeeld een groene driehoek staat, dan moet het kind onderaan een ander groen figuur of een driehoek in een andere kleur aanklikken. De taak bestaat uit 55 opgaven. Bij een aantal opgaven kan na het aanklikken van de correcte figuur niet meteen overgegaan worden naar de volgende opgave. Aan de kinderen wordt meegedeeld dat dit komt omdat de computer erg oud is en soms vastloopt. Dit is echter een ingebouwde verstoring om de frustratie te meten. Wanneer er een verstoring optreedt, krijg je afhankelijk van het kind een wisselende reactie. Sommige kinderen wachten geduldig af en drukken na een tijdje nog eens, anderen drukken zo hard dat de muisknop het bijna begeeft. Door het aantal keer dat het kind op de muisknop drukt en hoelang het drukt, krijgen we een idee van de mate van frustratie. Uit de resultaten blijkt dat het gemiddeld aantal drukken op de muisknop hoger ligt bij de stotterende groep dan bij de niet-stotterende groep. Kinderen die stotteren drukken met andere woorden vaker op de muisknop. Ze drukken ook gemiddeld langer. Het is belangrijk om te benadrukken dat het hier gaat om groepsverschillen. De resultaten kunnen dus niet veralgemeend worden naar elk kind.

Opbouwende frustratie

Uit de resultaten blijkt bovendien ook dat de frustratie bij beide groepen opbouwt en toeneemt naar het einde toe. Het aantal drukken op de muisknop neemt voor de twee groepen globaal toe naarmate de taak vordert. Hoe meer verstoringen zich reeds hebben voorgedaan, hoe vaker de kinderen op de muisknop drukten en dus gefrustreerder reageerden. Ook hier gaat het weer algemene groepstendensen.

Frustratie binnen stottertherapie

Stotterende kinderen reageren over het algemeen dus gefrustreerder dan niet-stotterende kinderen. Of deze frustratie een inherent kenmerk is van stotterende kinderen of dat dit eerder een gevolg van het stotteren is, is nog niet duidelijk. Dit zal vervolgonderzoek moeten uitwijzen. Het is echter wel belangrijk om tijdens de behandeling van stotteren ook de component frustratie in rekening te brengen. Wanneer men tijdens de behandeling aan de frustratie werkt en deze doet afnemen, zal het stottergedrag wellicht ook afnemen.

 

Bij stotterende personen is frustratie een dagelijkse realiteit en heeft het een grotere impact op hun leven. Dus wanneer u frustratie ervaart om banale dingen, zoals een parkeerplaats die ingenomen wordt, denkt u dan aan dit artikel.

 

Bibliografie

Referenties

Bezemer, M., Bouwen, J., Winkelman, C., & Embrechts, M. (2010). Stotteren: Van theorie naar therapie (Rev. Ed.). Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Bitsakou, P., Antrop, I., Wiersema, J.R., & Sonuga-Barke, E. (2006). Probing the limits of delay intolerance: Preliminary young adult data from the Delay Frustration Task (DeFT). Journal of Neuroscience Methods, 151, 38-44.

Bloodstein, O., & Bernstein, N. (2008). A handbook on stuttering. New York: Delmar.

Boey, R. (2008). Stuttering: An epidemiological and phenomenological study. Effects of a social-cognitive behaviour therapy. Doctoraatsthesis. University of Antwerp, Departement Geneeskunde, Antwerpen.

Boey, R. (2010). Sociaal-cognitieve gedragstherapie voor stotteren bij heel jonge kinderen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Boey, R. (2013). Stottertherapie bij kinderen en tieners: Een sociaal-cognitieve gedragstherapie. S.l.: VVL.

Conture, E. G., Walden, T. A., Arnold, H. S., Graham, C. G., Hartfield, K. N., & Karras, J. (2006). A communication-emotional model of stuttering. In A. Bernstein Ratner & J. Tetnowski (Eds.), Current issues in stuttering research and practice (pp.17-46). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Publishers.

De Sonneville, L.M.J. (2009). Amsterdamse Neuropsychologische Taken. Amsterdam: Boom test uitgevers.

De Sonneville, L. (2014). Handboek ANT: Amsterdamse Neuropsychologische Taken. Amsterdam: Boom test uitgevers.

De Vocht, A. (2014). Basishandboek SPSS 22: IBM SPSS statistics 22. Utrecht: Bijleveld Press.

Eggers, K. (2012). Temperamental characteristics of children with developmental stuttering: From parent questionnaire to neuropsychological paradigms. Doctoral thesis. University of Leuven.

Ezrati-Vinacour, R., & Levin, I. (2004). The relationship between anxiety and stuttering: a multidimensional approach. Journal of Fluency Disorders, 29, 135-148.

Guitar, B. (1998). Stuttering: An integrated approach to its nature and treatment. Baltimore: Lippincott Williams & Wilkins.

Guitar, B., & McCauley, R. (2010). Treatment of stuttering: Established and emerging interventions. Baltimore: Lippincott Williams & Wilkins.

Harrington, N. (2005a). Dimensions of frustration intolerance and their relationship to self-control problems. Journal of Rational-Emotive & Cognitive-Behavior Therapy, 23, 1-20.

Harrington, N. (2005b). The Frustration Discomfort Scale: Development and psychometric properties. Clinical Psychology and Psychotherapy, 12, 374-387.

Karrass, J., Walden, T. A., Conture, E. G., Graham, C. G., Arnold, H. S., Hartfield, K. N., & Schwenk, K. A. (2006). Relation of emotional reactivity and regulation to childhood stuttering. Journal of Communication Disorders, 39, 402-423.

Knaus, W. J. (2006). Frustration tolerance training for children. In A. Ellis & Bernard M. E. (Ed.) Rational emotive behavioural approaches to childhood disorders: Theory, practice and research (pp.133-155). New York: Springer.

Messenger, M., Onslow, M., Packman, A., & Menzies, R. (2004). Social anxiety in stuttering: measuring negative social expectancies. Journal of Fluency Disorders, 29, 201-212.

Ntourou, K., Conture, E. G., & Walden, T.A. (2013). Emotional reactivity and regulation in preschool-age children who stutter. Journal of Fluency Disorders, 38, 260-274.

Onslow, M. (1996). Behavioral management of stuttering. San Diego: Singular Publishing Group, Inc.

Paden, E. P., Yairi, E., & Ambrose, N. G. (1999). Early childhood  stuttering II: Initial status of phonological abilities. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 42, 1113-1123.

Riley, G. (2009).The stuttering severity instrument for adults and children (SSI-4) (4th ed.). Austin, TX: PRO-ED.

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001) Investigation of temperament at three to seven years: The Children’s Behavior Questionnaire. Child Development, 72, 1394-1408.

Ryan, J. (1981). Clinical utility of a WISC-R short form. Journal of Clinical Psychology, 37, 389-391.

Schlichting, L., & Spelberg, H.L. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Scime, M., & Norvilitis, J. M. (2006). Task performance and response to frustration in children with attention deficit hyperactivity disorder. Psychology in the Schools, 43, 377-386.

Shorkey, C. T., & Crocker, S. B. (1981). Frustration theory: a source of unifying concepts for generalist practice. Social Work, 26, 374-379.

SPSS (Computer Software). (2013). New York, Armonk: IBM statistics.

Van Den Bergh, B., & Ackx, M. (2003). Een Nederlandse versie van Rothbarts ‘Children’s Behavior Questionnaire’. Kind en Adolescent, 24, 77-84.

Van Riper, C. (1973). The treatment of stuttering. New Jersey: Prentice-Hall.

Van Riper, C. (1982). The nature of stuttering. New Jersey: Prentice-Hall.

Wechsler, D., Kort, W., & Compaan, E. L. (2002). Wechsler Intelligence Scale for Children: Derde editie NL. London: Psychological corporation.

Wood, S. (2003). Accuscreen. Denmark: GN otometrics A/S.

Universiteit of Hogeschool
Bachelor in de logopedie
Publicatiejaar
2016
Promotor(en)
Dr. Kurt Eggers
Kernwoorden
Share this on: