Scriptiebank overzicht

De Vlaamse Scriptiebank is een vrij toegankelijke online databank. Het bevat intussen al meer dan 8.000 artikels en volledige scripties van bachelor- en masterstudenten die sinds 2002 hebben deelgenomen aan de Vlaamse Scriptieprijs.

De invloed van mechanische recyclage op de materiaal- en proceskenmerken bij het poederspuitgieten van aluminiumoxide

KU Leuven
2025
Victor
Laermans
  • Tim
    Evens
De onderzoeksgroep Polymer Processing & Engineering (PPE) van KU Leuven, campus
Diepenbeek richt zich op de ontwikkeling van polymeerproducten met behulp van innovatieve
spuitgiettechnieken. Momenteel onderzoekt PPE een nieuwe spuitgietmethode voor
de massaproductie van keramische materialen. Dit onderzoek richt zich op de mechanische
recyclage van green parts. Dit zijn producten gevormd via spuitgieten uit een mengsel
van keramisch poeder en een polymeermatrix, die verdere behandelingen ondergaan zoals
het verwijderen van de polymeermatrix en sinteren om volledig keramische producten te
verkrijgen.
In deze studie worden balkvormige green parts geproduceerd. Een deel hiervan wordt
gebruikt om de productkwaliteit te evalueren, terwijl de rest mechanisch wordt versnipperd
tot korrels. Deze korrels dienen vervolgens als grondstof om opnieuw balkvormige green
parts uit te vervaardigen. Dit recyclageproces wordt tien keer herhaald om de cumulatieve
effecten te bepalen.
Tijdens het spuitgietproces blijkt dat de inspuitdruk per recyclagestap afnam van 1487
bar bij virgin-materiaal naar 1297 bar bij tien keer gerecycleerd materiaal. Dit komt
vermoedelijk door een verkorting van de polymeerketens door thermische degradatie. De
eindproducten vertonen echter geen invloed van recyclage. Zo bleef de massadichtheid
constant en uit een vierpuntsbuigproef blijkt dat de buigsterkte van de gesinterde producten
door de verschillende recyclagestappen heen constant blijft, met een gemiddelde waarde
van circa 273 MPa.
Meer lezen

Beyond Self-Assessment: Exploring Student-Teacher Agreement on Social and Emotional Skills (SEMS) Using the Too Little/Too Much (TLTM) Scale

Universiteit Gent
2025
Jana
De Smedt
Context
De sociaal-emotionele vaardigheden (SEMS) van leerkrachten worden steeds vaker erkend als essentieel voor het creëren van een positieve klasdynamiek. Toch baseert onderzoek zich doorgaans op zelfrapportage door leerkrachten om deze vaardigheden te meten.

Nieuwheid
Deze scriptie introduceert een leerlinggebaseerde evaluatie met behulp van de ‘Too Little/Too Much’-schaal (TLTM) en onderzoekt de mate van overeenstemming (self-other agreement, SOA) tussen SEMS beoordelingen door leerlingen en leerkrachten. Daarnaast wordt nagegaan in hoeverre deze overeenstemming – of het gebrek daaraan – verband houdt met de houding van leerkrachten ten aanzien van ontvangen feedback.

Methode
Gegevens werden verzameld bij 65 leerkrachten en 866 leerlingen uit het secundair onderwijs in Vlaanderen, verspreid over twee meetmomenten. Via exploratieve factoranalyse (EFA) werd de structuur van de TLTM-schaal onderzocht. Vervolgens werden correlaties en multilevel regressiemodellen gebruikt om de overeenstemming tussen leerkracht- en leerlingbeoordelingen van SEMS in kaart te brengen. Tot slot werd met lineaire regressiemodellen nagegaan in welke mate waargenomen discrepanties samenhangen met de feedbackattitude van leerkrachten.

Belangrijkste Bevindingen
Sommige TLTM-subschalen vertoonden een aanvaardbare betrouwbaarheid, terwijl andere meer variabiliteit lieten zien. De overeenstemming tussen leerkrachten en leerlingen was het sterkst voor expressieve, observeerbare gedragingen zoals het gebruik van persoonlijke anekdotes en/of humor in de klas. De verschillen tussen zelfbeoordelingen en leerlingbeoordelingen bleven over het algemeen beperkt. Leerkrachten stonden bovendien overwegend positief tegenover de ontvangen feedback.

Conclusie
Deze bevindingen onderstrepen het potentieel van door leerlingen geïnformeerde feedback om de professionele ontwikkeling van leerkrachten te versterken, vooral wanneer die feedback op een constructieve en contextgebonden manier wordt aangeboden. Dat leerkrachten over het algemeen positief reageerden, suggereert dat volledige overeenstemming geen voorwaarde is voor het ervaren van feedback als zinvol. De studie biedt voorlopige aanwijzingen dat genuanceerde, leerlinggebaseerde beoordelingen – zoals de TLTM-schaal – reflectie kunnen verdiepen en bijdragen aan een meer participatieve feedbackcultuur in het onderwijs.
Meer lezen

De beoordelingsvrijheid van de jeugdrechter en het belang van de minderjarige in het jeugddelinquentierecht

Vrije Universiteit Brussel
2025
Damra
Citak
Mijn masterproef onderzoekt de beoordelingsvrijheid van Vlaamse jeugdrechters onder het Jeugddelinquentiedecreet van 15 februari 2019 en de wijze waarop het belang van de minderjarige in hun beslissingen doorweegt. Het decreet markeert een paradigmaverschuiving van een beschermingsgericht model naar een benadering waarin vooral responsabilisering centraal staat, naast herstel, beveiliging en sanctionering.

De ruime discretionaire bevoegdheid van jeugdrechters laat zowel juridische (legale) als buiten-juridische (extralegale) factoren toe in de besluitvorming, zoals leeftijd, geslacht, etnisch-culturele achtergrond, sociale context, gezinsstructuur, het gedrag van de minderjarige en de persoonlijkheid van de jeugdrechter. Ook praktische factoren, zoals de beschikbaarheid van voorzieningen, beïnvloeden de uiteindelijke sancties en maatregelen.

Het onderzoek combineert een juridische analyse van nationale en internationale regelgeving, rechtsleer en rechtspraak met een empirisch luik via interviews met zes Vlaamse jeugdrechters. Hierbij worden onder meer de interpretatie van het belang van de minderjarige, de toepassing van proces- en rechtswaarborgen en de rol van juridische en extralegale factoren onderzocht.

De bevindingen tonen dat jeugdrechters sterk rekening houden met de context van de minderjarige, maar dat de ruime beoordelingsvrijheid ook leidt tot variatie in beslissingen. De studie levert zowel een wetenschappelijke als praktijkgerichte bijdrage aan het begrip van de toepassing van het Jeugddelinquentiedecreet en benadrukt het spanningsveld tussen responsabilisering, bescherming en kindvriendelijkheid.
Meer lezen

Survival of the fit-agreements: Wat houdt handels- en integratieakkoorden levendig?

Universiteit Gent
2025
Vittorio
Poppe
Mijn masterproef, ‘Survival of the Fit-Agreements’, vertrekt van een actuele vraag: waarom bloeien sommige internationale handelsorganisaties, terwijl vele andere verworden tot ‘zombies’ die enkel op papier bestaan en weinig tot geen resultaten boeken?

De kern van mijn onderzoek is een nieuwe, veel robuustere methode om hun vitaliteit te meten. In plaats van te kijken naar formele criteria of een basisgraviteitsmodel toe te passen, meet ik hun daadwerkelijke handelsprestaties met een state-of-the-art economisch model. De cruciale stap is een counterfactual-analyse: ik vergelijk de reële handel met wat je zou verwachten zónder het akkoord. Dit geeft een veel eerlijker beeld van hun toegevoegde waarde.

Dit leidt tot twee hoofdontdekkingen. Ten eerste is het beeld van een institutioneel kerkhof overdreven: veel minder organisaties zijn disfunctioneel dan gedacht. Ten tweede leg ik een concreet recept bloot voor succes. Het gaat niet om het aantal leden, maar om de interne dynamiek: de aanwezigheid van een grootmacht als ‘anker-staat’, gedeelde democratische waarden, culturele homogeniteit en een evenwichtige machtsbalans zijn cruciaal. Een verrassende bevinding is dat akkoorden tussen hoogontwikkelde landen vaak een ‘plafondeffect’ bereiken en minder extra handel genereren.

In essentie biedt mijn scriptie een empirisch onderbouwde handleiding voor beleidsmakers. Het toont aan dat het succes van internationale samenwerking geen noodlot is, maar het resultaat van doordachte keuzes in het ontwerp en beheer van deze vitale instituties.
Meer lezen

Vezelversterkt alkalisch geactiveerd materiaal op basis van bouw- en slooppuin Invloed op de verse en mechanische eigenschappen

KU Leuven
2025
Thibault
Decuyper
Deze masterproef onderzoekt hoe vezelversterking het broze karakter van alkalisch geactiveerde materialen (AAM) kan verbeteren. AAM wordt beschouwd als een duurzaam alternatief voor Portlandcement, dat verantwoordelijk is voor een aanzienlijke CO₂-uitstoot. In lijn met de Europese Green Deal wordt nagegaan in hoeverre AAM cement deels kan vervangen in bouwtoepassingen.
Meer lezen

Trapped gold, flashy dyes: Taking advantage of zeolitic imidazolate framework-8’s weakness

KU Leuven
2025
Manu
Donders
In dit werk wordt het zuurgevoelige gedrag van zeolitic imidazolate framework‑8 (ZIF‑8) onderzocht en benut voor de ontwikkeling van een nieuwe aanpak voor de zuivering, hantering en dosering van goudnanodeeltjes (AuNPs). Daartoe worden AuNPs ingekapseld in ZIF‑8, waardoor hybride AuNP@ZIF‑8‑poeders ontstaan. Deze poeders vergemakkelijken het werken met AuNPs, maken efficiënte zuivering mogelijk via centrifugatie bij lage g‑krachten, en vertonen uitstekende resuspensie na zuur‑geïnduceerde afbraak van ZIF‑8. De inkapselingsstrategie bleek zeer effectief: na drie zuiveringscycli werd meer dan 80 % van het goud behouden, terwijl dit voor niet‑ingekapselde AuNPs slechts 25 % was. Bovendien maakt de inkapseling het mogelijk om ongezuiverde colloïdale AuNP‑systemen om te zetten in robuuste, resuspendeerbare poeders die geschikt zijn voor transport en langdurige opslag.
Meer lezen

Design and implementation of a sustainable solution for upgrading and distributing biogas in rural Tanzania.

Universiteit Hasselt
2025
Louis
Macours
  • Kenneth
    Dries
Toegang tot duurzame energie blijft een uitdaging in Tanzania, waar het gebruik van traditionele biomassa zoals hout en houtskool bijdraagt aan gezondheidsrisico’s en milieudegradatie. Biogas uit organisch afval biedt een alternatief, maar moet gezuiverd en gecomprimeerd worden om de kook efficiëntie te verbeteren en distributie mogelijk te maken. Deze thesis ontwikkelt een systeem om biogas, geproduceerd in Kimbiji, te zuiveren en te comprimeren. Daar produceert een anaerobe vergister ongeveer 100 l gas per dag met 35 % kooldioxide (CO2) en 260 ppm waterstofsulfide (H2S), wat moet reduceren tot 25 % CO2 en 5 ppm H2S.

Een testopstelling aan Ardhi University bood de mogelijkheid om verschillende zuiveringstechnieken te vergelijken. Twee CO2-verwijderingsmethoden werden getest: absorptie met calciumhydroxide (Ca(OH)2) en waterscrubbing. Voor de H2S-verwijdering werden vier lokale absorberende materialen getest.

Voor de opstelling in Kimbiji zijn Ca(OH)2-absorptie en verroeste ijzerwol voor CO2- en H2S-verwijdering gekozen. De CO2 concetratie bereikt 16% en het H2S-gehalte daalt tot 2 ppm. Om distributie te realiseren, wordt het gas gecomprimeerd tot 8 bar met zonne-energie en opgeslagen in LPG-tanks.

Een techno-economische analyse toont dat kleinschalige biogaszuivering leidt tot een genivelleerde kostprijs van 1 572 TZS/kWh, wat niet rendabel is. Voor een groter systeem, in dit werk voorgesteld om 6 500 l biogas per dag te verwerken, bleek de kost slechts 241 TZS/kWh. Dit evenaart de lokale alternatieven.
Meer lezen

Iedereen telt mee: Samen digitale zorgtechnologieën creëren

KU Leuven
2025
Arthur
Haerinck
De toenemende digitalisering van de gezondheidszorg verandert de manier waarop zorg wordt aangeboden en beleefd, en biedt nieuwe kansen voor patiëntgerichte zorg en innovatie. In dit veranderende landschap nemen patiënten een actievere rol op in hun eigen zorg, waarvoor het beschikken over voldoende digitale gezondheidsgeletterdheid (DGG) als een belangrijke hefboom fungeert. Helaas blijft een gebrek aan DGG in de bevolking bestaan.

Daarnaast kan het betrekken van het perspectief van patiënten in de ontwikkeling van digitale gezondheidstechnologieën (DGT) de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van nieuwe, innovatieve technologieën bevorderen. Toch kan de technische complexiteit van ontwikkelingsfases zinvolle betrokkenheid van lekenpatiënten bemoeilijken.

De verschuiving naar inclusieve en duurzame gezondheidsinnovatie benadrukt de noodzaak om beter te begrijpen hoe patiënten ondersteund kunnen worden in het verwerven van de vaardigheden en kennis die nodig zijn om betrokken te worden bij hun zorg en bij co-creatieprocessen.

Deze thesis onderzoekt de belangrijkste noden en uitdagingen met betrekking tot de voorbereiding van Belgische patiënten op betrokkenheid bij de ontwikkeling van DGT, met bijzondere aandacht voor DGG als een hefboom voor empowerment en inclusie.
Meer lezen

Stoppen met spijbelen: een blik op hulp en aanpak

Hogeschool West-Vlaanderen
2025
Britt
De Clercq
Mijn bachelorproef ging over de aanpak van spijbelen bij jongeren. Ik onderzocht welke interventies effectief zijn voor leerlingen van 12 tot 18 jaar met schoolverzuim. Daarbij richtte ik me op de oorzaken van spijbelen, zoals sociale, emotionele en academische factoren. Ook analyseerde ik strategieën zoals ouderbetrokkenheid, samenwerking met hulpverleningsinstanties en motiverende gesprekstechnieken. Uit mijn onderzoek bleek dat een geïntegreerde aanpak, waarbij scholen, ouders en professionals samenwerken, essentieel is om schoolverzuim succesvol aan te pakken.
Meer lezen

‘Wie laat mensen voor de dood kiezen wanneer ze nog willen leven?’

Erasmushogeschool Brussel
2024
Merel
Gelders
De vraag naar euthanasie in een vergevorderd stadium van dementie is groot. Al bijna 80.000 Vlamingen tekenden de petitie van LEIF (LevensEinde InformatieForum) dat ijvert voor een uitbreiding van de euthanasiewet. Het onderwerp wordt al jaren besproken, maar toch lijkt er niks te veranderen.
Waar komt die grote vraag naar een wetsuitbreiding precies vandaan? Wie zijn de mensen die ze stellen? Waarom willen ze een wetsuitbreiding? Wordt er naar hun geluisterd?
Een patiënt, mantelzorger en nabestaande vertellen waarom ze een wetsuitbreiding willen.
Professor Wim Distelmans en Jurn Verschraegen, directeur van het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen, geven toelichting.
Meer lezen

Pipe Dreams or true transition? A research by design perspective on the energy transition in Brussels.

Vrije Universiteit Brussel
2024
Jonas
Görgen
Deze thesis onderzoekt de voortdurende inspanningen van steden om hun uitstoot van broeikasgassen te verminderen aan de hand van het voorbeeld van Kuregem, een wijk in Brussel. Het onderzoek kijkt naar de ruimtelijke en sociale dimensies van deze transitie, benadrukt de beperkingen van de huidige technocentrische benaderingen en onderstreept de behoefte aan geïntegreerde ontwerpstrategieën die collectieve actie combineren met klimaatadaptatie. Sommige nadelige effecten van de huidige benaderingen worden besproken, in het bijzonder de 'Performance Gap' met betrekking tot energie-efficiënte gebouwen. De sociale implicaties van grootschalige energie-infrastructuurprojecten worden besproken en geïllustreerd aan de hand van een concrete case in Rotterdam. Door middel van een ontwerpend onderzoek, waaronder historische en morfologische analyse, ruimtelijk ontwerp en fotografisch onderzoek, worden verschillende benaderingen verkend door middel van straatontwerpen, collages, kaarten en scenario's. Als conclusie van het ontwerponderzoek pleit deze dissertatie voor een geïntegreerde benadering van stedelijke energietransities die prioriteit geeft aan lokale veerkracht en betrokkenheid van de gemeenschap. Hiaten in het begrip van hoe sociale factoren de vraag naar energie in wijken beïnvloeden worden geïdentificeerd.
Meer lezen

Wortel-eters of geslagen honden? Klimaatclubs en het Europese mechanisme voor koolstofgrenscorrectie

Universiteit Antwerpen
2024
Toon
Van Os
Nobelprijswinnaar Nordhaus ontwierp de klimaatclub om vrijbuitersgedrag op het internationale klimaattoneel tegen te gaan. De wortel en de stok van zo’n klimaatclub komen voor het eerst tot uiting in het Europese mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (CBAM). Daardoor wordt niet enkel op productie binnen de EU een koolstofheffing geheven, maar ook op de import uit derde landen. Mijn analyse van Canada, China, India, Turkije en de VS toonde dat CBAM derde landen nieuw klimaatbeleid doet overwegen. De economische droomoplossing van een globale
koolstofprijs kan dus dichterbij komen m.b.v. koolstofgrenscorrecties. Tot slot categoriseerde ik mijn vijf casussen als wortel-eter of als geslagen hond.
Meer lezen

Rechtszekerheid en Rechtsbescherming bij wijzigend wetgevingsbeleid en wijzigend handhavingsbeleid

Universiteit Hasselt
2024
Carla
Nijssen
De centrale onderzoeksvraag waarop de masterscriptie antwoord zal geven, luidt: “Heeft de GSI de bevoegdheid om subjectieve rechten ontstaan uit een definitieve regularisatievergunning te ontnemen?”

Het ruimtelijk ordeningsrecht is een relatief jong recht en heeft reeds tot vele verzuchtingen geleid. Zo ook voor de bouwheer in de casus waarop deze rechtshistorisch beschrijving geïnspireerd werd.
De aanzet van het onderzoek is de werkwijze van bepaalde ambtenaren uit de handhavend pijler van de ruimtelijke ordening, die nadat een wederrechtelijkheid reeds jaren in rechte werd hersteld, en op basis van een niet meer actuele veroordeling waaraan initieel een dwangsom was verbonden, het probleem opnieuw in het leven roept en om in de opzet te slagen geen juridische kunstgreep schuwt.
Deze problematiek loopt al een twintigtal jaren waarvoor tot vandaag nog steeds geen oplossing is.
De scriptie beschrijft in drie opeenvolgende periodes het ruimtelijk ordeningsrecht. Met name, vanaf het ontstaan van de eerste organieke regelgeving in 1962 tot 1997 in het licht van de zonevreemde woning en de kentering in het handhavingsbeleid. Vervolgens de periode van het nieuwe tijdperk dat moeizaam tot stand komt vanaf 1998 tot begin 2003 in het licht van de regularisatievergunning. Tot slot wordt de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de centrale onderzoeksvraag onderzocht.

De casestudy beoogt deze zeer ernstige problematiek onder de noodzakelijke aandacht te brengen en als draad van Ariadne de eerste aspecten reeds aan te duiden die kunnen leiden naar de oplossing.
Meer lezen

Uncertainty in Climate Science The Constitutive Elements of Uncertainties in Climate Model Projections

KU Leuven
2024
Ruth
Vanhaecht
Few fields in human life benefit from what we call ‘climate change’. The consequences of climate change become apparent and are obstructing–sometimes taking–our lives. This is reason enough to anticipate them and implement mitigation and adaptation strategies through policymaking. However, climate model outputs are plagued with uncertainty; this fact evokes controversy about how they should be interpreted, communicated, and used in decision-making. What do these models tell us and should we base any policy decisions on their outcomes if these are highly uncertain? To warrant our trust in the model outcomes regarding decision-making, the sources of and reasons for the uncertainty should be well-understood.
In this thesis, I investigate the emergence of uncertainty in climate model projections. More precisely, I examine what elements throughout the modelling process are the reason for the uncertainty in the outcomes and how this should be interpreted. Is trust in the outcomes warranted? I evaluate this question as a philosopher of science, conducting a philosophical analysis of the climate modelling process and the concepts related to it.
I cast light on the question by analysing climate modelling in three main ways: through a conceptual analysis of ‘model’, ‘climate’, and ‘system’, through an analysis of the experience of ‘climate’, and from a technical perspective by examining the construction of single-model components, coupled global earth system models, and model ensembles.
When considering how the climate is experienced, I find that it is not clear how it could be experienced since it is a scientifically constructed concept. On the other hand, knowledge of this scientific concept may influence our interpretation of weather phenomena. Furthermore, there are many phases in the model-building process; each phase introduces errors and therefore uncertainty that is carried along to the subsequent phases. Observational data is used to estimate some free values in the model. Choosing which values to align with the data on the one hand and with the physical theory on the other hand requires expert opinion. It is a matter of debate whether the outcomes are trustworthy when they result from alignment with observational data, at the expense of adequate representation of the physical processes. The choices made form a source of subjective uncertainty, while the technical constraints of the chosen approach introduce errors. The concept of ‘adequacy-for-purpose’ means that a model is never adequate relative to the entire climate system, but more apt to answer some questions and less apt to answer others.
Overall, there are three important elements to remember: first, a climate model is built to gain insight into climate phenomena that are highly uncertain. Although the model includes uncertainty too, it reduces the uncertainty in the climate phenomena per se. Secondly, climate models are never ‘true’, but can be adequate for their intended purpose. Using climate model outcomes for answering questions they were not built for will result in meaningless responses. Lastly, including more models and more plausible scenarios will result in more different outcomes; if these outcomes are, on average, closer to the ‘truth’, this should not be a problem. Converging outcomes does not necessarily mean they are more correct. Obtaining more correct average answers, by evaluating more models and more scenarios, is a good practice.
Meer lezen

Autonomic function parameters are predictors of increased limitations in Activities of Daily Living after a 2-year follow-up period in octogenarians: a prospective longitudinal study

Vrije Universiteit Brussel
2024
Jordy
Saren
Background: Neurogenic orthostatic hypotension and blood pressure variability (BPV) may be considered as additional clinical parameters to evaluate pharmaceutical and non-pharmaceutical preventive interventions. This is particularly relevant if these parameters predict difficulties in performing Activities of Daily Living (ADL).

Aim: To explore the predictive value of autonomic function parameters for alternations in ADL mediated by changes in locomotor function in relatively robust octogenarians after a 2-year follow-up period.

Methods: This prospective longitudinal study included 267 participants (mean age: 82.98 ± 2.87 years) from the BUTTERFLY study. Data were collected at baseline and after 6, 12, and 24 months. The two-year follow-up period enabled the examination of both direct and indirect influences of autonomic function on the decline in ADL, mediated by changes in locomotor function, using PROCESS macro mediating logistic regression analysis.

Results: Systolic supine-to-stand BPV was associated with increased dependency in advanced ADL (unstandardized beta = 0.160, p<0.001) after a two-year follow-up in adults aged 80 and above. Visit-to-visit systolic BPV indirectly predicted more a-ADL limitations, mediated by changes in gait speed during year 1. No direct or indirect impact of autonomic function on b-ADL or i-ADL was observed after two years.

Conclusion: Our prospective study demonstrated that various autonomic function parameters predicted increased limitations in ADL among octogenarians after a two-year follow-up period. Consensus on threshold values for defining high BPV is essential for its clinical implementation, even in low cardiovascular risk cohorts.
Meer lezen

Fragments and Formula: An annotated corpus for the Phrygian language

KU Leuven
2024
Oggi
Peeters
Deze thesis stelt een geannoteerd corpus van het Nieuwfrygisch voor. Het eerste hoofdstuk biedt een inleiding tot de taal zelf door de aandacht te vestigen op de externe geschiedenis en genetische status, gevolgd door een grammaticale basisschets en een discussie over de fragmentaire attestatie van de taal. Het tweede hoofdstuk bespreekt de prominentie van het Frygisch in de secundaire literatuur. Daarbij wordt een blik geworpen op de hoopvolle attitude van taalkundigen tegenover onderzoek van de taal in de 21ste eeuw, en op de nauwe verwantschap van het Frygisch met het Oudgrieks. In het derde hoofdstuk komt het annotatieproces aan bod en wordt beschreven hoe de data tot stand zijn gekomen in de FileMaker-omgeving van de KU Leuven. Als laatste wordt nagegaan in hoeverre de gegevens van het geannoteerde corpus beantwoorden aan de beschrijvingen van het Frygisch in de secundaire literatuur inzake basismorfologie, -syntaxis en het lexicon. De resultaten van het onderzoek suggereren dat de grammaticale beschrijvingen in de literatuur weliswaar over het algemeen correct zijn, maar dat er desalniettemin voldoende afwijkingen zijn die verder onderzoek verantwoorden.
Meer lezen

The Performing Person. Judith Butler and Wojtyla on Gender

KU Leuven
2024
Bram
Schreurs
Over the last thirty years, gender has become an increasingly hotly debated topic within the Roman Catholic
Church. The core of the debate seems to revolve around the nature of gender. On one side stand gender
scholars such as de Beauvoir, Wittig, and Butler who regard gender as socially constructed. Butler as the
most influential philosopher of gender suggested that gender is performative. It has no particular basis in
nature but it is rather in performing acts that the reality of gender comes to be. On the other stands a reading
of gender as undetachable from biological sex. Readings of the latter sort often draw upon John Paul II’s
complementarian anthropology as sketched in his Theology of the Body. However, as an academic in
philosophy, Karol Wojtyła developed an understanding of the human person as constituted through their
acts in his book Person and Act. Due to the similarity in the concept of performed gender and that of the
enacted person, the following question arises: how does gender fit within Wojtyła’s understanding of the
person and how does this add up to John Paul II’s later complementarian anthropology?
To answer these questions, the first chapter will outline gender performativity as Judith Butler
understands is. However, the emphasis is placed on performativity rather than gender per se. Therefore, the
chapter first explores the roots of Butler’s gender performativity in the performative speech theory of J.L.
Austin. Thereafter Butler’s own contributions and adaptations to Austin’s framework are explored. The
main takeaways constitute the definition of performativity as a new reality established through acting act
as well as the insight that any performance is by definition rooted in social conventions.
In the second chapter, the primary findings of Karol Wojtyła in Person and Act are examined in
relation to Butler’s concept of performativity. Wojtyła presents an analysis of the human person in which
the person itself is constituted, changed, even “made”, through acts. The chapter goes on to illustrate just
how similar Butler’s concept of performativity really is to Wojtyła’s understanding of the establishing of
the person through the act. From there on several other similarities and differences between both authors
are explored, showing them to be better read in tandem than as opposed to one another.
In the third and final chapter, we explore where performative gender would fit in Wojtyła’s
framework established in Person and Act. This exploration results in the finding that gender is more
properly understood as part of the acting, personal capacities of the human person rather than their
biological nature. From this intermediary conclusion, the chapter shifts focus to John Paul II’s Theology of
the Body to see whether Person and Act’s personalistic framework is applied correctly when it comes to
gender. The thesis concludes that it is not because Theology of the Body intertwines biological sex with
gender, thereby not doing justice to gender as part of the person and as constituted in the act.
The entire thesis comes together in a brief conclusion about the performance of drag, summarising
the main points and showing how drag is met with different responses by Karol Wojtyła and John Paul II.
Meer lezen

Konfianz - Over vertrouwen in de wereld, in elkaar en in jezelf

Thomas More Hogeschool
2024
Jani
Lambrechts
  • Staf
    Smets
Konfianz is een magazine waarin we vertrouwen – en wantrouwen – bespreken. De twee vormen de rode draad in een mensenleven, maar ook in onze samenleving en de manier waarop die georganiseerd is. Omdat wantrouwen en angst te lijken overheersen op dit moment, willen we met Konfianz uitzoeken waar het wantrouwen vandaan komt, als ook ideeën, organisaties en mensen in de kijker zetten die wel handelen vanuit vertrouwen. Konfianz onderzoekt de dunne grens tussen vertrouwen en wantrouwen, stelt vragen en zoekt antwoorden in de hoop het vertrouwen in de samenleving weer wat aan te wakkeren.
Meer lezen

Exploring the language and multiple demand network in chronic aphasia through subject-specific fMRI localization

KU Leuven
2024
Laura
Stalmans
  • Katja
    De Meyer
Achtergrond: Eén derde van de personen die een beroerte meemaken, ontwikkelt afasie. Deze verworven taalstoornis brengt moeilijkheden in de communicatie teweeg en gaat dikwijls samen met cognitieve problemen. Tijdens de (sub)acute fasen van het herstel is vaak veel verbetering mogelijk, maar dit proces vertraagt of stabiliseert tijdens de chronische fase. Talrijke studies hebben de potentieel compenserende mechanismen van de rechterhersenhelft en het ‘multiple demand’ (MD) netwerk ter ondersteuning van het taalnetwerk onderzocht. Deze studies maakten vaak gebruik van groepsgemiddelden bij hersenscans. Er is echter behoefte aan specifieker onderzoek gericht op individuele activatie patronen bij post-stroke patiënten met chronische afasie (PWA), a.d.h.v. subject-specifieke fMRI methoden.

Doel van de huidige studie: Wij richten ons op het onderzoeken van de activatie en rol van zowel de rechterhemisferische regio's van het taalnetwerk als het domein-overkoepelende MD netwerk in de chronische fase van afasie. Voor beide netwerken kijken we zowel naar absolute als naar relatieve activatie (lateralisatie-index; LI) in vergelijking met gezonde controles, en we doen dit op individueel-subjectniveau. Bovendien bestuderen we of er een verband bestaat tussen de activatie van deze netwerken en de ernst van taal- of cognitieve stoornissen bij PWA.

Methode: We gebruikten de “single-subject” methode met taakgerichte fMRI om de betrokkenheid van de taalregio’s in de rechterhersenhelft en het MD netwerk tijdens taalverwerking bij chronische afasie te testen. Onze participanten bestonden uit 15 PWA en 13 leeftijdgematchte gezonde controles. We verzamelden fMRI-gegevens tijdens het uitvoeren van een luister- en leestaak (activeert taalnetwerk) evenals een ruimtelijke werkgeheugentaak (activeert MD netwerk). Verder werden er enkele gestandaardiseerde klinische taal- en cognitieve assessments afgenomen. De individuele activatiepatronen van de fMRI-activaties en de relatieve afhankelijkheid van de linker- en rechterhemisfeer (LIs) werden vergeleken tussen de groepen en de relatie met de ernst van afasie en cognitief deficit werd onderzocht a.d.h.v. correlaties met de gedragstaken. De betrokkenheid van het MD netwerk tijdens taalverwerking werd onderzocht door de taalactiviteit binnen subjectspecifieke regio's die actief zijn tijdens de MD taak te onderzoeken.

Resultaten: We vonden een significant groepsverschil voor de activiteit van het taalnetwerk in de linkerhersenhelft tijdens de taaltaken, maar niet voor de rechterhersenhelft, en geen significant groepsverschil voor MD activatie tijdens de MD taak. We vonden ook geen significant verband tussen de activatie van het taal- of MD netwerk en de ernst van afasie of cognitie. Met betrekking tot groepsverschillen in de lateralisatie van de netwerken, vertoonden PWA en gezonde controles vergelijkbare niveaus van lateralisatie van het taalnetwerk tijdens beide taaltaken, terwijl PWA significant minder links-gelateraliseerd activatiepatronen vertoonden in het MD netwerk tijdens de MD taak. Met betrekking tot LI-correlaties werden geen significante correlaties gevonden tussen LI's van het taal- en MD netwerk en de ernst van afasie, maar we vonden wel een positieve relatie tussen sterkere links-gelateraliseerde taalactiviteit tijdens de leestaak en cognitieve prestaties. Ten slotte vonden we geen bewijs voor activatie van het MD-netwerk tijdens taalverwerking.

Conclusie: We vonden geen bewijs voor een compensatiemechanisme t.h.v. de taalregio’s in de rechterhersenhelft bij PWA. Verder vonden we geen bewijs voor een rol van het MD netwerk tijdens passieve, receptieve taalverwerking, wat interessante inzichten biedt in een sterk bediscussieerd onderwerp. Voor de correlaties met de gedragsresultaten suggereren we dat de activatiewaarden in zowel het taalnetwerk als het MD netwerk mogelijk geen doorslaggevend inzicht bieden in de ernst van afasie bij de PWA groep.
Meer lezen

Can Fourier Transform Infrared spectroscopy be used to easily differentiate Listeria species and the Listeria monocytogenes serotypes?

Erasmushogeschool Brussel
2024
Renske
Hostyn
Listeria monocytogenes is een voedselpathogeen die listeriose veroorzaakt. Dit is een groot gezondheidsrisico voor ouderen, zwangeren, kinderen en immuungecompromitteerde patiënten. De detectie van Listeria monocytogenes in de voedingsindustrie is heel belangrijk. In mijn scriptie onderzoek ik of het mogelijk is om Listeria monocytogenes te detecteren met Fourier-Transformatie Infrarood spectroscopie.
Meer lezen

Spatiotemporal modelling of air temperature over European cities using machine learning

Universiteit Gent
2024
Jonas
Blancke
Klimaatmodellen voorspellen dat de temperatuur wereldwijd zal blijven stijgen, samen met een toename van de intensiteit en frequentie van hittegolven. Daarbovenop krijgen steden te maken met extra opwarming door het stedelijk hitte-eilandeffect. Met een groeiende stedelijke bevolking, waaronder veel kwetsbare mensen, is het van cruciaal belang om effectieve mitigatiemaatregelen te implementeren om hittestress te verminderen. Hiervoor is temperatuurdata op hoge resolutie noodzakelijk.

Vaak worden numerieke modellen gebruikt om deze data te verkrijgen, maar deze zijn
computationeel zeer intensief, waardoor het moeilijk is om hoge resolutie data te verkrijgen over lange periodes en grote gebieden. Een computationeel goedkoop alternatief voor numerieke modellen zijn statistische modellen, vaak gebaseerd op machine learning technieken. Deze simuleren de temperatuur op basis van datagedreven relaties. De huidige machine learning modellen zijn echter meestal afgestemd op een enkele stad of een beperkte regio, wat resulteert in slechte prestaties voor steden met verschillende karakteristieken. Deze thesis onderzoekt de mogelijkheden om een machine learning model te ontwikkelen dat kan worden toegepast op steden over heel Europa.

De studie gebruikt ruimtelijke en temporele variabelen om een machine learning emulator van het numerieke UrbClim model te construeren. Daarnaast wordt het effect van het aantal steden in de trainingsset bestudeerd. Dit is cruciaal omdat grote datasets met numerieke trainingsdata, zoals die beschikbaar zijn gesteld voor UrbClim, vaak ontoegankelijk of rekenkundig te duur zijn om te verkrijgen
Meer lezen

Verbeurdverklaring ten laste van derden: hoe eigen blijft eigendom?

KU Leuven
2024
Katrijn
Sette
Dit onderzoek focust op de Belgische regelgeving en rechtspraak betreffende het raakvlak tussen de verbeurdverklaring ten laste van derden (VTLD) en het eigendomsrecht. Bij een VTLD wordt op grond van een rechterlijke beslissing een verbeurdverklaring uitgesproken als bijkomende straf ten aanzien van een veroordeelde, maar zijn de goederen in kwestie – of een deel ervan – eigendom van een derde. Een dergelijke verbeurdverklaring heeft tot gevolg dat de derde zijn eigendom verliest ten voordele van de staat (of burgerlijke partij). Het mag duidelijk zijn dat een VTLD op gespannen voet staat met het eigendomsrecht van derden. Niettemin wordt eerstgenoemde toegepast in België, al wordt voor bepaalde derden wel in een bescherming van hun eigendom voorzien.

Dit onderzoek wil nagaan in hoeverre België beschikt over een ‘goede’ regelgeving en invulling ervan voor wat betreft het raakvlak tussen de VTLD en het eigendomsrecht. Het wenst het potentieel tot verbetering in kaart te brengen.

Hiertoe wordt eerst een beschrijvende analyse gemaakt van het huidig Belgisch kader. Er wordt gekeken naar de draagwijdte van het recht op eigendom en onderzocht in welke mate en op welke wijze de regeling omtrent de VTLD een balans weet te vinden tussen het eigendomsrecht enerzijds en de strafrechtelijke doelstellingen die aan de VTLD ten grondslag liggen anderzijds. Tevens wordt het Belgisch kader vergeleken met de benadering in Zwitserland en Zuid-Afrika. Op basis van voorgaande beschrijvende analyse en rechtsvergelijking, aangevuld met een studie omtrent de regeling en vereisten op niveau van de Raad van Europa en de Europese Unie, wordt vervolgens een toetsingskader ontwikkeld. Dit toetsingskader laat toe het huidig Belgisch kader grondig te evalueren qua mogelijkheid tot VTLD en qua voorziening in, voorwaarden voor en wijzen van derdenbescherming. De evaluatie toont dat – naast diverse goede elementen – de Belgische regeling en rechtspraak geplaagd worden door problemen, onduidelijkheden, hiaten en discrepanties. Dit potentieel tot verbetering wordt na een interne rechtsvergelijking met het goederenrecht vertaald in een reeks concrete aanbevelingen. Deze aanbevelingen – voornamelijk gericht aan de wetgever – willen een meerwaarde bieden bij de realisatie van een ‘goed’ Belgisch kader.
Meer lezen

Welke gevolgen heeft het gebruik van XR op de leerprestaties van leerlingen tijdens geschiedenislessen?

Odisee Hogeschool
2024
Camille
Vermeire
Het praktijkonderzoek richtte zich op de gevolgen van het gebruik van XR op de leerprestaties van leerlingen tijdens geschiedenislessen, met de focus op de informatieverwerking en de motivatie van de leerlingen.
Het onderzoek werd uitgevoerd in vijf klassen van het vierde middelbaar van de doorstroomrichting. De klassen kregen twee lessen over Lodewijk XIV en diens vorstelijk absolutisme. De eerste les was voor alle leerlingen identiek qua inhoud, doelstellingen en werkvormen. In de tweede les was er een verschil in de werkvormen: drie klassen gebruikten XR-tools, terwijl twee klassen dat niet deden. De lessen werden afgesloten met bevragingen en een toets.
Aan de hand van de resultaten van de bevragingen en de toets werd er een conclusie getrokken.
Dit resulteerde in een lesmap voor geschiedenisleerkrachten, om te gebruiken in hun lessen. De map licht twee XR-tools toe: VR 360° video's & de app/website Google Arts & Culture.
Meer lezen

Wie niet sterk is, moet slim zijn. Partijmobilisatie tijdens lokale volksraadplegingen in Vlaanderen (1996-2023).

Universiteit Gent
2024
Ward
Maréchal
De kloof tussen burgers en de politiek heeft geleid tot een afname van het vertrouwen in traditionele partijen, wat hen steeds meer kiezers kost. In deze context worden vormen van directe democratie, zoals volksraadplegingen, vaak voorgesteld als een oplossing om beleid dichter bij de burgers te brengen. Dit roept de vraag op of politieke partijen hun invloed en macht tijdens deze raadplegingen werkelijk vrijwillig afstaan, of dat ze proberen hun positie te behouden door actief kiezers te mobiliseren.

Tot nu toe ontbreekt het aan systematisch onderzoek naar de mate en richting van deze mobilisatie door partijen tijdens lokale volksraadplegingen. Dit onderzoek beoogt deze leemte te vullen door lokale volksraadplegingen in Vlaanderen tussen 1995 en 2023 te bestuderen. Aan de hand van krantenonderzoek is een dataset samengesteld met relevante variabelen op het gebied van gemeenten, volksraadplegingen en partijkenmerken.

De analyses onthullen dat factoren zoals een linkse ideologie, eerdere ervaring met volksraadplegingen, de grootte van de gemeente en de competitiviteit van het politieke landschap een significante invloed hebben op de mobilisatiekracht van partijen. Deze bevindingen bieden waardevolle inzichten voor zowel maatschappelijke als academische discussies over de dynamiek tussen representatieve en participatieve democratie. Dit onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan de vraag hoe politieke partijen zich positioneren in een steeds meer participatieve democratische context.
Meer lezen

Rethinking Anthropocene Architecture At Altitude

KU Leuven
2024
Marthe
Van Rompaey
De totale hoeveelheid door de mens gemaakte massa heeft de totale hoeveelheid biomassa op aarde ingehaald. Een nieuw tijdperk waarin de mens domineert, het Antropoceen, kondigt zich aan. Met 'sneller en meer' als religie, ontsnapt ook onze architectuurpraktijk niet aan de huidige tendens. Maar kan de tendens doorbroken worden en kan (interieur)architectuur een symbiotische relatie tussen mens en natuur vormgeven?

Marthe neemt je aan de hand van zes paviljoenen mee op een scenografische wandeling doorheen de Aosta Vallei. Doormiddel van tekst, maquette en film wordt op zoek gegaan naar alternatieve ontwerppraktijken die ruimte maken voor mens én anders-dan-mens. Wie de bergtop bereikt, vindt geen absolute waarheden, maar leert gaandeweg in vraag stellen langs paviljoenen die bewegen tussen hyperartificiële poëzie en de taal van de natuur.
Meer lezen

Identifying inter-growth form differences and seasonal dynamics in leaf spectral and functional traits of lianas and trees in a tropical forest

Universiteit Gent
2024
Elise
Huysman
Lianen zijn structurele parasieten die bomen beklimmen om toegang te krijgen tot de bovenste bladerdaklaag. Hun abundantie en biomassa nemen toe in de Neotropen, wat waarschijnlijk de werking van deze tropische gebieden beïnvloedt. Lianen hebben minder structureel weefsel en beperken de groei van bomen, waar door de aangetaste bossen minder koolstof vastleggen. Hun bladreflectie is gemiddeld hoger dan die van bomen, wat de spectrale signatuur van de tropische bossen verandert.
Deze studie onderzoekt de structurele en biochemische bladkenmerken van lianen en bomen in een secundair tropisch regenwoud in Panama. De onderzochte kenmerken omvatten bladdikte, equivalente waterdikte (C), bladmassadichtheid (LMA) en koolstof- en stikstofgehalte, evenals hun stabiele isotopen δ13C en δ15N. Daarnaast wordt de bladreflectie tussen 350 en 2500 nm onderzocht, met de focus op verschillen tussen de twee groeivormen en hoe deze kenmerken variëren met seizoensveranderingen. Door een combinatie van bladkenmerkmetingen en hyperspectrale reflectiegegevens, werden statistische testen en lineaire gemengde effectenmodellen gebruikt om de gegevens te analyseren.
De resultaten onthullen significant lagere LMA, C en δ13C-gehalte voor lianen dan voor bomen. Seizoensgebondenheid heeft geen significant effect op de bladkenmerken. De reflectie van lianenbladeren is significant hoger dan die van bomen in twee van de vier waterbanden in het kortgolvig infraroodgebied en het groene gebied. Daarnaast beïnvloeden seizoensvariaties de reflectie-eigenschappen van bomen. Ze blijken significant verschillende reflecties te hebben tussen seizoenen in de twee overgebleven waterbanden en het nabij-infraroodgebied. Lianen daarentegen worden niet significant beïnvloed door seizoensgebondenheid in de vooraf bepaalde banden. De Kullback-Leiber divergentie van de reflectiespectra tussen seizoenen is meer dan 4 keer groter voor bomen dan voor lianen. Deze bevindingen suggereren dat onderzoek naar de reflectie van boombladeren seizoensgebondenheid in aanmerking moet nemen. Voor lianen daarentegen lijkt de reflectie weinig beïnvloed door seizoensgebondenheid. Zowel de bladkenmerken als de reflectie van lianen lijken stabiel te zijn gedurende het natte en droge seizoen.
Onze bevindingen suggereren dat de onderscheidende structurele en biochemische kenmerken van lianen en bomen een cruciale rol spelen in hun ecologische strategieën en interacties binnen het bosecosysteem. Verder benadrukt de studie het potentieel van hyperspectrale reflectie als een proxy voor het monitoren van blad v kenmerken. Deze inzichten dragen bij aan een beter begrip van de ecologische rollen van lianen en bomen en hun reacties op milieuveranderingen, wat essentieel is voor het voorspellen van de gevolgen van klimaatverandering voor tropische bosecosystemen
Meer lezen

Characterising neurophysiological processes behind Information Processing Speed in Multiple Sclerosis

Vrije Universiteit Brussel
2024
Olivier Daniel
Burta
In mijn scriptie onderzocht ik de processen onderliggend aan tekorten in de snelheid van informatieverwerking bij mensen met multiple sclerose. Dankzij magnetische hersenmetingen tijdens een cognitieve test, gecombineerd met een datagedreven analysemethode gebaseerd op artificiële intelligentie, kon ik voor het eerst een zeer gedetailleerde beschrijving geven van de hersennetwerken die betrokken zijn bij de snelheid van informatieverwerking.
Meer lezen

HUISVESTING VAN HOBBYPLUIMVEE: EEN PRAKTIJKSURVEY

Universiteit Gent
2024
Jasper
Van Doren
Hobbykippen vallen buiten de wetgeving voor huisvesting en zijn slechts onderhevig aan richtlijnen. Deze studie onderzoekt de naleving van deze richtlijnen bij houders van hobbypluimvee, met behulp van een praktijksurvey. Er werden 50 houders van hobbypluimvee bezocht en bevraagd, waarna de resultaten vergeleken werden met vooropgestelde richtlijnen voor deze pluimveecategorie. De resultaten tonen aan dat veel hobbyhouders de richtlijnen onvoldoende naleven, met name wat betreft de afmetingen en inrichting van het binnenhok, inrichting van de buitenbeloop, bescherming tegen extreme weersomstandigheden, evenals de bioveiligheid en hygiëne. Deze tekortkomingen kunnen leiden tot gezondheids- en welzijnsproblemen bij de kippen. Bovendien blijkt uit deze studie een gebrek aan kennis over de bestaande richtlijnen en het belang van een goede huisvesting voor hobbykippen. Deze bevindingen benadrukken de noodzaak van betere sensibilisering en betere toegang tot informatiebronnen over huisvesting, evenals het promoten van huisvestingsrichtlijnen voor hobbykippen bij aanschaf van kippen.
Meer lezen

Tuchtstatuut bij militairen: hiërarchie bij defensie is bijzonder

Universiteit Gent
2024
Warre
Vancompernolle
Deze masterproef onderzoekt het verschil tussen het militaire disciplinaire systeem in theorie en in de praktijk binnen het Belgische leger, een onderwerp dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen. Via interviews met jonge Vlaamse militairen en experts werd vastgesteld dat er een duidelijke kloof bestaat tussen wat op papier staat en hoe disciplinaire maatregelen in de praktijk worden uitgevoerd. Factoren die deze verschillen veroorzaken zijn onder meer alternatieve straffen, de invloed van netwerken en vakbonden, en variaties in handhaving afhankelijk van inzet in het buitenland of de locatie. Het grootste probleem is echter het gebrek aan kennis over de disciplinaire procedures, zowel bij de leiding als bij het personeel zelf. De studie biedt daarnaast kort inzichten in militaire wetgeving, pesten en wangedrag binnen het Belgische leger. Op het einde van de thesis worden enkele aanbevelingen naar voren gebracht.
Meer lezen

Assessing the effect of forest management on carbon stock and sequestration by remote sensing

KU Leuven
2024
Sofie
Van Winckel
Om te groeien zetten bomen koolstofdioxide (CO2) om in biomassa met behulp van
energie die ze halen uit licht (fotosynthese). Dit proces wordt ook wel koolstofvastlegging
genoemd en zo absorberen bossen zo’n 27% van de jaarlijkse wereldwijde uitstoot van
fossiele brandstoffen. CO2 is een broeikasgas dat warmte vasthoudt en door een enorme
stijging in onnatuurlijke uitstoot in de laatste decennia, zoals door industrialisatie en
ontbossing, is het een cruciale factor in klimaatverandering. Bomen absorberen niet enkel
koolstof uit de lucht, ze houden die ook vast voor een erg lange tijd, bijvoorbeeld in hun
boven- en ondergrondse biomassa. Zo’n 45% van de koolstof op aarde is opgeslagen in
bossen. Daarom bieden bossen veelbelovende toepassingen in de wereldwijde
initiatieven tegen klimaatopwarming. Het beheer van deze bossen speelt hierin een
sleutelrol, maar wetenschappers zijn het nog niet eens of het in deze context juist beter
is om bossen wel of niet te beheren. In deze thesis werden geavanceerde teledetectietechnieken gebruikt om de bovengrondse koolstofvoorraden in een Atlantisch (Nationaal
Park Brabantse Wouden, Vlaanderen, België) en Mediterraan (Catalonië, Spanje)
studiegebied te modelleren, gebaseerd op veldmetingen die als referentie dienden. Paren
en tripletten van beheerde en onbeheerde bossen werden vergeleken om vier
onderzoeksvragen te beantwoorden: 1) Is de combinatie van meerdere teledetectiebronnen superieur voor het schatten van de bovengrondse koolstofvoorraad? 2) Wat is
het effect van bosbeheer op de koolstofvoorraad? 3) Wat is het effect van bosbeheer op
koolstofvastlegging? 4) Wat is het effect van de koolstofvoorraad en het bosbeheer op de
kwetsbaarheid voor kruinbranden? De combinatie van verschillende teledetectiebronnen
bleek voordelig om koolstofopslag te voorspellen, vooral voor hoge biomassa’s. Uit de
veldgegevens in België bleek vervolgens dat onbeheerde bossen een hogere
koolstofopslag hebben dan beheerde bossen. Hoewel het bekomen model accuraat
genoeg voorspellingen maakte, werd dit verschil echter niet succesvol gedetecteerd door
het teledetectie-model, o.a. door saturatie bij signaaldetectie. In Spanje werd geen
verschil in koolstofopslag gemeten, en werd geen succesvol model verkregen. Het
gevarieerde reliëf, het tekort aan observaties en de technologische tekortkomingen
bieden hiervoor een verklaring. Vervolgens werd de koolstofopslag in België geschat voor
alle jaren tussen 2017 en 2023 volgens het finale model, om vervolgens de
koolstofvastlegging doorheen de tijd te berekenen. Hierbij werd geen verschil gevonden
tussen beheerde en onbeheerde bossen, mogelijks omdat ze nog niet lang genoeg
onbeheerd waren of het verschil niet gedetecteerd werd door teledetectie. Klimaatrampen
zoals bosbranden vormen een grote bedreiging voor de koolstofopslag in bossen, zeker
in droogtegevoelige regio’s zoals Spanje. In dit studiegebied werd een kwalitatieve
analyse gedaan naar het verband tussen koolstofopslag, bosbeheer, en de gevoeligheid
voor kruinbranden (waarbij het vuur zich via de kruin aan hoge snelheid verspreidt).
Beheerde bossen zijn over het algemeen minder gevoelig voor kruinbranden, maar er
werd geen verband gevonden met de totale koolstofopslag. Echter, hoe meer biomassa
in kleine bomen opgeslagen is, hoe gevoeliger, omdat het vuur via deze lage vegetatie
de kruin kan bereiken. Verder onderzoek naar de invloed van concrete beheersregimes
kan leiden tot meer specifieke beheersrichtlijnen.
Meer lezen