"Dhimmīs" en de ontwikkeling van hun rechten en plichten

Mohammed
Sefiani

 

"Dhimmīs" en de ontwikkeling van hun rechten en plichten

Het prille begin

De islamitische gemeenschappen hebben van in het prille begin tot de hedendaagse tijd een heel wisselvallige omgang met religieuze minderheden en meerderheden gekend. Aan de hand van de vormingsgeschiedenis van het 'dhimmīstatuut' onder de Profeet en zijn directe opvolgers, de vier Rechtgeleide Kaliefen ( al-Rashidūn [r. 632-661]), kunnen we al de grondbeginselen in kaart brengen. Van belang is de Medinese periode vanaf het begin van de islamitische jaartelling (622), waarbij vooral een grote aandacht is gegaan naar de verwezenlijking van de umma wāḥida. Deze umma was het ideale samenlevingscontract tussen de moslims en de ahl al-kitāb en werd gerealiseerd aan de hand van het Verdrag van Medina. Vanuit Medina zette de Profeet zijn kleinschalige veroveringen verder in de nabije omgeving, en werden de omgangsregels met overwonnen en onderworpen volkeren geregeld aan de hand van verdragen zoals deze tot stand kwamen in Khaybar, Tabūk en Najrān.

De eerste Kaliefen

Na de dood van de Profeet regelden de kaliefen het religieus recht, en met de grondslag voor de persoonlijke belasting of jizya in de Qur'ān was dit een onderdeel daarvan. Met de expansie van het Islamitische Rijk onder Abū Bakr (r. 632-634) en ʿUmar b. al-Khaṭāb (r. 634-644) kwamen belangerijkere vraagstukken aan bod die niet meer uitgewerkt of opgelost konden worden aan de hand van de ad hoc-regelingen die opgenomen waren in de overgaveverdragen. Opvallend is de grote invloed van ʿUmar b. al-Khaṭāb op de bredere materie van het 'dhimmīstatuut' door het toeschrijven van de zogenaamde Shurūṭ ‘Umar of Verdrag van ʿUmar. Hierover werden, bij de bestudering ervan door westerse onderzoekers, grote vraagtekens geplaatst bij de echtheid van dat verdrag waarin bepalingen over dhimmī en hun rechten. Deze bepalingen hadden een sterk beperkend en discriminerend karakter en deze negatieve behandeling van religieuze minderheden en overwonnen volkeren werd niet door overtuigende bewijzen gestaaft, waardoor de meeste onderzoekers het realistischer achten dat deze bepalingen eerder rond de persoon van de latere kalief ʿUmar b. ʿAbd al-ʿAzīz (r.717-720)  tot stand zijn gekomen.

De eerste dynastieën en theologische ontwikkelingen

Na de Rechtgeleide Kaliefen begon de dynastie van de Umayyaden en zien we dat in deze periode verdere verfijningen gebeuren, en de behandeling van de religieuze minderheden en overwonnen volkeren had een enorme stijging van staatsinkomsten tot gevolg waarin het werk van de grondlegger, Muʿāwiya b. Abī Sufyān, verder gezet werd door zijn opvolgers. De overgang van de Sufyāni-tak naar de Marwāni-tak bracht enkele veranderingen in deze ontwikkelingen met zich mee en onder ʿAbd al-Mālik b. Marwān (r. 685-705) komen we tot een echte Islamitisch Rijk waarin niet-islamitische elementen zo veel mogelijk geweerd werden. Van de ontwikkelingen onder de Umayyaden zijn weinig bronnen beschikbaar gebleven om een duidelijk beeld te scheppen en is deze theologische verfijning van een latere datum.

We moeten duidelijk stellen dat het recht met betrekking tot de dhimmīs niet van de ene dag op de andere is ontstaan en onderhevig is geweest aan een zeer moeizame ontwikkeling die pas bij de Vroeg-Klassieke  juristen (7de tot 9de eeuw), zoals Abū Yūsuf (d. 798)  en al-Shāfiʿī, (d. 820)  een eerste concrete invulling heeft verkregen. Deze Vroeg-Klassieke juristen zijn rond de machtswissel tussen de Umayyaden (r. 661-750) en de ʿAbbāsiden (r. 749-1258) voor het eerst geconfronteerd geweest   met de gevolgen van een samenleving die bestond uit de eigen moslimgemeenschap en de zogenaamde ahl al-dhimma, de volkeren van het "contract of convenant". 

Concreet worden de periode van de Umayyaden, die net geen eeuw heeft geduurd, vergeleken met de beginperiode van de ʿAbbāsiden die tot en met de heerschappij van al-Mutawakkil (r. 847-861) ook ongeveer een eeuw heeft geduurd. Na al-Mutawakkil wordt meestal aangegeven dat deze dynastie haar beste tijd heeft gehad en niet meer daadwerkelijk aan de macht was  zodat een verdere vergelijking met de dynastie van de Umayyaden niet meer volgehouden kan worden. Er wordt gekeken naar de behandeling van de dhimmīs onder de verschillende heersers van beide dynastieën en naar de tewerkstelling ervan binnen hun administraties. Ook wordt er gekeken naar de wisselwerking tussen deze heersers – als deze wisselwerking er al was – en de geleerden die zich bekommerden om deze materie.

Tot slot wordt naar deze geschiedenis in zijn totaliteit gekeken en staren we ons niet blind op de overbelichting van positieve verhalen die zich aan het hof hebben afgespeeld. Het is veel belangrijker om de evolutie van het 'dhimmīstatuut' tegen de achtergrond van de rauwe en onopgesmukte sociologische realiteit te schetsen. In de loop der eeuwen, en met excessen bij bepaalde heersers en onder specifieke politiek onstabiele omstandigheden, zullen we zien dat de realiteit van de behandeling van deze minderheden ver van het islamitische theoretische ideaal stond.

 

Download scriptie (1.27 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Begeleider: Prof. dr. John Nawas
Thema('s)