Science Parks: Motors van Economische Groei of Bijdragen aan het Begrotingstekort?

Hendrik
Vyncke

Dankzij onder andere Apple, Google, Facebook en Tesla kennen we allemaal Silicon Valley. Bij de kenners doet misschien ook het Research Triangle Park een belletje rinkelen. In totaal zijn er echter meer dan 400 wetenschapsparken (science parks in het Engels) ter wereld, voornamelijk in de Verenigde Staten, Japan en China. Deze parken zijn voornamelijk opgericht om spillovers te creëren tussen onafhankelijke bedrijven en zo experts vanuit verschillende kennisdomeinen bij elkaar te brengen. Wereldwijd wordt er handenvol geld vrijgemaakt door overheden in de hoop hun eigen Silicon Valley uit te bouwen. Eerder onderzoek rond de impact van wetenschapsparken op de innovatieve output van bedrijven trekt echter uiterst dubbelzinnige conclusies.

Het science park concept

Universiteiten voeren in het algemeen wetenschappelijk onderzoek dat te fundamenteel (en dus niet praktijkgericht) is om de interesse van bedrijven op te wekken. Sommige conclusies ervan kunnen echter zeer relevant zijn binnen de ontwikkeling van nieuwe technologieën en producten. Denk bijvoorbeeld aan de wetenschappers die onderzoek deden naar cellulose-nanokristallen voor gebruik in lichtgewicht composietmaterialen maar onlangs ontdekten dat op die manier krabbenschalen en bomen een leefbaar alternatief kunnen worden voor plastiek folie. Gebaseerd op zo’n idee van kruisbestuiving tussen wetenschap en technologie is het fenomeen wetenschapsparken ontstaan als beleidsinstrument om wetenschappelijk onderbouwde economische activiteit te promoten. Baanbrekende ideeën komen immers niet uit het niets. Het heeft ons ondertussen onder andere iPads, elektrische auto’s en Netflix opgeleverd en we kunnen slechts raden wat nog komen zal.

Gebaseerd op (of verblind door?) het succes van sommige Amerikaanse wetenschapsparken hebben beleidspersonen overheen de ganse wereld grote bedragen geïnvesteerd om zulke wetenschapsparken op poten te zetten. Ook in Vlaanderen kunnen we hiervan het resultaat zien in onder andere Arenberg, Gent, Haasrode en Zwijnaarde. Net omdat het vaak om grote projecten en dus grote bedragen gaat, is het uiterst belangrijk om te weten wat nu juist de bijdrage is van wetenschapsparken voor bedrijven. Op die manier kunnen we immers beter inschatten of het wel nut heeft om wetenschapsparken te blijven steunen, en zo ja, op welke manier.

Onenigheid tussen onderzoekers

In het verleden hebben reeds een groot aantal onderzoekers zich op deze vraag gericht. Bij het lezen van hun werken komt echter één duidelijke observatie naar voren: ze zijn het niet eens met elkaar. Velen vinden dat wetenschapsparken een duidelijk positief effect hebben op jobcreatie, productontwikkeling, winstgevendheid of de overlevingskansen van een bedrijf, om er maar enkele te noemen. Anderen plaatsen zich hier dan weer lijnrecht tegenover. Gewoon al deze onzekerheid rond het concept maakt het de moeite waard om wetenschapsparken meer in detail te bestuderen. Daarnaast is het me opgevallen dat de empirische werken uit het verleden verschillende limieten kennen. Eerst en vooral baseert een groot deel zich voornamelijk op case studies die dus zowel in tijd als geografisch niet veralgemeend zouden mogen worden. Ten tweede meten ze innovatie op een kwantitatieve manier en houden ze zo geen rekening met de kwaliteit van patenten. Ten derde kunnen vroegere resultaten mogelijk verklaard worden door bijkomstige factoren (zoals bijvoorbeeld onwaarneembaar talent van een onderzoeker of bedrijf).

In mijn thesis heb ik deze methodologische problemen van de baan proberen te ruimen. Concreet heb ik exhaustief alle wetenschapsparken uit de VS, de bakermat van het concept, opgenomen. Dit resulteert in een dataset van meer dan 4500 bedrijven. Daarnaast heb ik gegevens verzameld over de periode tussen 1980 en 2010. Daarenboven heb ik meer aandacht besteed aan de kwaliteit van innovatieve output gezien ik de Technologische Impact en Ongebruikelijkheidsindicatoren van Verhoeven, Bakker & Veugelers (2016) gebruik. In “gewoon Nederlands” houdt dit in dat de hoeveelheid aangevraagde patenten niet meer gezien wordt als indicator van hoe innovatief een bedrijf is dan wel de manier waarop het patent gezien wordt door andere bedrijven (hoe vaak wordt het geciteerd door andere bedrijven die verder bouwen aan de technologie?). Ten slotte biedt de methodologie de mogelijkheid om het effect van wetenschapsparken, uitvinders en bedrijven afzonderlijk te schatten, wat meteen de grootste bijdrage is van deze thesis. In vroegere werken kon een positief wetenschapsparkeffect immers te wijten zijn aan een geniale uitvinder of een uiterst innovatief bedrijf, wat hier dus vermeden wordt. De resultaten bevestigen dat deze methodologische aanpak een statistisch significant verschil maakt.

Science park bedrijven patenteren meer, niet beter

De bevindingen tonen een aantal interessante patronen. Het verrassendste en tevens belangrijkste resultaat is dat de kans op novelty (hoe gebruikelijk of vernieuwend is het patent?) negatief gecorreleerd is met locatie op een wetenschapspark. Concreet houdt dit in dat over het algemeen wetenschapsparken hun belofte niet waarmaken! Bedrijven op een park vragen iets meer patenten aan en zijn dus iets productiever, maar deze zijn kwalitatief niet beter (of ‘novel’). Ze combineren minder kennisdomeinen die vroeger nog niet zijn gecombineerd. Dit resultaat is robuust voor verschillende alteraties in indicatoren, context, etc. en lijkt dus geen toeval. Gezien wetenschapsparken vaak worden opgericht om deze exacte reden, is dit een heel belangrijk resultaat!

Mislukt concept of magere uitvoering ervan?

De belangrijkste vraag die overblijft na deze thesis is echter niet hoe we het makkelijkst alle wetenschapsparken ter wereld afbreken. Persoonlijk zie ik de toekomst van dit onderzoeksdomein in twee stages. Eerst en vooral kijk ik nieuwsgierig uit naar werken die deze resultaten proberen te bevestigen of ontkrachten in een nieuwe context. In een tweede stap lijkt het me interessant om de verschillen tussen wetenschapsparken te onderzoeken. Gebaseerd op mijn uitgebreid literatuuronderzoek lijkt het me immers dat niet het concept zelf dan wel de praktische uitvoering ervan zorgt voor de onverwacht negatieve resultaten. De verschillen tussen performante en minder performante wetenschapsparken kunnen dan nieuwe inzichten bieden. Jammer genoeg was de tijd binnen één thesis te beperkt om dit nog verder uit te pluizen. Ik heb echter de eerste stap in deze richting reeds genomen door mijn dataset van wetenschapsparken te linken aan de ranking van hun universiteit. Het duidelijke verband tussen performante wetenschapsparken en degelijke universiteiten doet vermoeden dat de volledige waarheid inderdaad nog niet aan het licht is.

Download scriptie (1.52 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Dennis Verhoeven