De hulpverlening voor je kind verandert. Maar wat willen we precies bereiken?

Birger
Destoop

Hoe neemt jouw kind deel aan activiteiten in zijn omgeving? Wat maakt je kind gelukkig? Wat als je kind - net als meer dan één op tien kinderen ter wereld - ADHD, DCD of autisme heeft? Hoe neemt hij dan deel aan activiteiten in zijn omgeving? 

Meer dan één op tien kinderen ter wereld heeft één van deze onzichtbare stoornissen. De kans bestaat dus dat jij ouder bent van een oogappel met één van deze diagnoses. Zoniet dan is er wel een nichtje, buurjongetje of klasgenootje in je sociale omgeving bij wie dit wel het geval is. Deze kinderen krijgen vaak ondersteuning vanuit een professionele hoek. Logopedie, ergotherapie, kinesitherapie, een speciale leerkracht of speciale maatregelen op school. Denk voor dit laatste maar aan het M-decreet dat onlangs in voege trad in het Vlaams onderwijs. 

Deze ondersteuning richt zich steeds minder op het trainen van de uitvallende vaardigheden van de kinderen en steeds meer op een volwaardige deelname aan het dagdagelijkse en maatschappelijke leven.  

Participatie

Deze deelname aan activiteiten in de fysieke, sociale en culturele omgeving noemt men in het hulpverleningsjargon “participatie”. Het nastreven van deze participatie bij hulpverlening aan kinderen is een redelijk recent fenomeen. We merken dit dan ook als we vaststellen dat onderzoekers en hulpverleners nog geen akkoord hebben bereikt over de beschrijving en concrete invulling van het begrip “participatie”. Hoe kunnen we participatie herkennen? Hoe verloopt participatie in je omgeving? Wanneer is je kind tevreden met zijn participatie? Hulpverleners willen antwoord op deze vragen om te weten welke hulp zij kunnen aanbieden om de participatie van je kind, je nichtje, je buurjongen, … te ondersteunen. 

Wetenschappelijk onderzoek geeft hier al een gedeeltelijk antwoord op. Participeren betekent aanwezig zijn op en deelnemen aan een activiteit. Deze twee zaken worden sterk beïnvloed door de mogelijkheden, het zelfbeeld en de voorkeuren van je kind. Hij kan bijvoorbeeld aanwezig zijn op en deelnemen aan een voetbalwedstrijd van de sportvereniging. Maar als je kind moeite heeft met lopen, of zichzelf niet aanziet als goede voetballer of gewoon voorkeur geeft aan creatieve activiteiten, dan zal hij misschien participeren door deel te nemen aan de kunst- of muziekschool.  Dit samenspel van factoren wordt op zich nog eens beïnvloed door omgevingsfactoren zoals betaalbaarheid en bereikbaarheid. Want als de muziekschool te ver of te duur is, dan zoek je waarschijnlijk liever een andere oplossing. 

De beschrijving van participatie die de wetenschap naar voor schuift mist nog één essentieel luik, namelijk de visie van de experten ter zake, de kinderen zelf. Hoe beleven kinderen hun eigen participatie? 

De kinderen aan het woord

Via 47 interviews bij 16 vijf- tot achtjarige kinderen in Oost-Vlaanderen en Antwerpen heeft dit onderzoek deze beleving in kaart gebracht. De kinderen namen foto’s van hoe ze deelnemen in hun omgeving en vertelden hoe ze die deelname ervaren. Ze hebben allen de diagnose ADHD, DCD of autisme.  

Een nauwkeurige verwerking van deze interviews toont aan dat de kinderen de wetenschappelijke beschrijving van participatie bevestigen en een paar elementen aan toevoegen. 

De wetenschappelijke beschrijving gaf al aan dat kinderen tevreden zijn met hun participatie als hun activiteiten mooi aansluiten bij hun mogelijkheden, zelfbeeld en interesses. De kinderen geven hierbij te kennen dat zij door mensen in hun omgeving - zoals ouders, broers, zussen of vriendjes - heel sterk geholpen of afgeremd worden om deze aansluiting waar te maken. Een ouder kan bijvoorbeeld participatie bevorderen door voor een activiteit te betalen of in te staan voor vervoer. Vriendjes kunnen mogelijks participatie belemmeren door het kind uit te sluiten uit een spel. 

Een kind kan ook heel tevreden zijn over zijn participatie omdat hij veel waardering heeft gekregen voor het gemaakte werkstuk. Of hij kan net niet tevreden zijn omdat een klasgenoot de spot heeft gedreven met datzelfde werkstuk. 

Net als deze “tussenpersonen” hebben ook de omgevingsfactoren een grotere invloed op participatie dan de wetenschappelijke beschrijving laat uitschijnen. Want als het stortregent of het lidgeld voor de sportvereniging is te duur, dan wordt de kans al heel klein dat je aan die voetbalwedstrijd kan deelnemen. 

Inzichten die willen bijdragen aan de kwaliteit van hulpverlening

Door de wetenschappelijke inzichten te combineren met de beleving van de kinderen zelf, hebben hulpverleners meer richtlijnen om de tevredenheid van kinderen over hun eigen participatie te vergroten. 

Hoe kunnen ze de participatie van jouw dochter, petekindje, buurmeisje, … bevorderen? Door een aparte zwembaan te voorzien tijdens de zwemles? Door de knutselactiviteit te laten doorgaan in een rustige ruimte? Of door de klasgenootjes te helpen om meer begrip te tonen voor hun vriendjes met een onzichtbare problematiek? 

Stof om samen over na te denken ...

 

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
dr. Dominique Van de Velde; dra. Marieke Coussens