Van mijn baas mag de trein wel eens vertraging hebben

Inke
D'Hondt

Zou het ons niet heel wat kopzorgen besparen moesten we niet verplicht zijn om onze werktijd te registeren? Dan maakt het immers minder uit dat de trein voor de zoveelste keer vertraging heeft of kunnen we de kinderen toch zelf naar de schoolpoort brengen.

Het klinkt als muziek in de oren, maar is dit praktisch haalbaar? Ook de Vlaamse overheid stelde zich die vraag en heeft als reactie een nieuw overkoepelend doel vooropgesteld, namelijk de focus op plaats- en tijdsonafhankelijk werken. Binnen het thema van tijdsregistratie wil de Vlaamse overheid zelfs dat haar entiteiten de prikplicht afbouwen tegen eind 2020. Hoe de entiteiten dat aanpakken, kiezen ze zelf.

Dit nieuwe doel van de Vlaamse overheid is ondertussen niet meer zo nieuw, het dateert van 2014 en haar einddatum komt steeds dichterbij. Daarom werd het tijd voor een eerste evaluatie. Hoe hebben die entiteiten die afbouw van tijdsregistratie opgebouwd? Heeft dit invloed gehad op werknemers of leidinggevenden? En bestaat er een best practice om die afbouw te realiseren?

Binnen het onderzoek zijn we ervan uitgegaan dat die best practice niet bestaat en dat de entiteiten de afbouw niet op eenzelfde manier hebben doorgevoerd. Dit vanuit het idee dat ze allemaal in een andere omgeving functioneren en met verschillende problematieken geconfronteerd worden.

Uiteindelijk heeft dat alles geleid tot een onderzoek op drie niveaus. Het eerste niveau, het macroniveau, focust enkel op de achtergrond waarbinnen het onderliggend niveau zich bevindt. Er wordt een context gecreëerd om te weten te komen in welke omgeving we te werk gaan. Dat eerste onderliggende niveau, het mesoniveau, werd opgericht om te weten te komen hoe agentschappen de implementatie van tijdsregistratie effectief hebben doorgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat de entiteiten vrij gelijkaardige opvattingen hebben. Ze zien de doelstellingen van de Vlaamse overheid als ondersteuning ter verbetering van het eigen beleid. Toch zijn er ook verschillen merkbaar. Deze ontstaan doordat entiteiten een andere invullingen geven aan de standpunten die ze vooropstellen. De invulling is op haar beurt verschillend doordat de context en omgeving waarin de entiteiten functioneren ook verschilt. Het lijkt er dus op dat de Vlaamse overheid er goed aan deed de entiteiten zelf te laten beslissen hoe ze de afbouw implementeerden.

De kennis op het mesoniveau ligt mee aan de basis voor nog verder onderzoek op microniveau. Dit niveau heeft op basis van vijf onafhankelijke variabele onderzoek gedaan naar hoe leidinggevenden zich positioneren tegenover de afbouw van die tijdsregistratie. Het onderzoek veronderstelt een samenhang tussen vijf onafhankelijke variabelen en de afbouw van tijdsregistratie als afhankelijke variabele. Als onafhankelijke variabelen werden de volgende vijf opgenomen: structuur van de entiteit, zichtbaarheid van de verschuiving naar resultaatgericht werken, afspraken in het kader van de afbouw, ondersteuning in de vrijheid en collegialiteit en tevredenheid binnen de entiteit.

Uit de bevraging bij leidinggevenden blijkt dat niet elke variabele invloed heeft op de afbouw van tijdsregistratie, dat er niet altijd een samenhang bestaat. Het blijkt ook dat bepaalde vormen van samenhang in een deel van de entiteiten bevestigd worden en in een ander deel van de entiteiten niet, daardoor doen de resultaten ook vermoeden dat de verbanden die wel bestaan niet allemaal dezelfde zijn.

Het onderzoek biedt slechts een basis, een suggestie voor de Vlaamse overheid om hier mee aan de slag te gaan. Maar eveneens rijkt het voorstellen voor al diens entiteiten aan. Zo blijkt uit onderzoek bijvoorbeeld dat de leidinggevenden vinden dat ze iemand nodig hebben die focust op de teamgeest en collegialiteit, omdat ze het er zelf niet meer bij kunnen nemen. Als je dan even verder denkt, zou dat probleem vrij snel opgelost kunnen worden. Door de tijdsregistratie af te bouwen moet ook het systeem dat daarvoor instond niet meer beheerd worden. De werknemers die hier vrijkomen, zouden bijvoorbeeld omgeschoold kunnen worden tot functies waar er nood aan is.

Zoals eerder gesteld is dit doel van de Vlaamse overheid niet meer zo nieuw. Dat betekent ook dat de entiteiten van de Vlaamse overheid waarschijnlijk niet meer zo intensief bezig zijn met die afbouw in vergelijking met de beginperiode. Vele entiteiten hebben ook al positieve resultaten geboekt als het aankomt op die afbouw, maar dat betekent niet dat die laatste groep prikkende werknemers tegen eind 2020 idealiter niet zou moeten stoppen. Hoe plannen de entiteiten om daar nog verder op in te zetten? Hoe plant de Vlaamse overheid om ook daar nog een extra duwtje in de rug te geven? Allemaal vragen waar zowel wij als u de komende 2 jaar antwoord op hopen te krijgen.

Download scriptie (2.47 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Ellen Wayenberg