De fundamentele waarden van de Europese Unie onder druk?

Ayana
Dootalieva

De Europese Unie is gegrondvest op een aantal fundamentele waarden die in de oprichtingsverdragen worden opgesomd, zoals de eerbied  voor  de  menselijke  waardigheid, vrijheid,  democratie,  gelijkheid, rechtsstaat  en  eerbiediging  van  de  mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Bovendien wordt verondersteld dat alle lidstaten van de EU gekenmerkt  worden  door  een  samenleving  van  pluralisme,  non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Recente mediaberichtgeving over de escalerende situatie in landen zoals Polen of Hongarije doet echter het tegenovergestelde vermoeden.

Deze fundamentele waarden vormen ten eerste een bindmiddel tussen de lidstaten, wat de totstandkoming van een daadwerkelijk gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid moet vergemakkelijken. Zo een bindmiddel zou lidstaten namelijk kunnen helpen om zich in een blok te verenigen en met één stem te spreken. Verder is de veronderstelling dat alle lidstaten de fundamentele waarden van de EU naleven van cruciaal belang voor het behoud van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten, die vereist is om aan de verplichtingen van het EU-recht te kunnen voldoen. Zo zal de verplichting om een rechterlijke beslissing uit een andere lidstaat uit te voeren wrang aanvoelen, als bijvoorbeeld kan worden vermoed dat deze beslissing genomen werd zonder eerbied voor het recht op een eerlijk proces. Een doeltreffende afdwinging van de democratie en rechtsstaat is dus vereist op het vlak van de EU, maar het is juist hier dat een aantal problemen rijzen.

De democratie en rechtsstaat kunnen door de instellingen van de EU ten aanzien van lidstaten worden afgedwongen door middel van een procedure die politiek van aard is, omdat het optreden vereist is van ‘politieke’ instellingen zoals het Europees Parlement of de Raad. Deze art. 7 VEU-procedure bestaat uit twee ‘delen’. Art. 7 VEU voorziet namelijk in een “waarschuwingsmechanisme”, die EU-instellingen toelaat om de lidstaat een waarschuwing te geven nog voor de escalatie van problematische ontwikkelingen. In dit geval gaat het dus louter om een waarschuwing, die slechts uitgevaardigd kan worden na het doorlopen van de vooropgestelde procedure, en die nog niet gepaard gaat met specifieke sancties. Geruime tijd werd aangenomen dat art. 7 VEU in feite een “nucleaire optie” was, die dus slechts in allerlaatste instantie kon worden ingeroepen, omwille van de vereiste stemmingsmeerderheden om het waarschuwingsmechanisme succesvol te doorlopen. In feite kan dit waarschuwingsmechanisme relatief eenvoudig worden doorlopen; de moeilijkheid lag in het verleden veeleer aan het gebrek aan politieke draagkracht om de fundamentele waarden van de EU af te dwingen. Verder voorziet art. 7 VEU in een “sanctiemechanisme”. Na het doorlopen van deze procedure, en dus na de vaststelling dat de betrokken lidstaat een ernstige en voortdurende schending heeft gepleegd op de fundamentele waarden van de EU, kan de betrokken lidstaat onderworpen worden aan sancties zoals de schorsing van de stemrecht van diens vertegenwoordiger in de Raad of zelfs de stopzetting van subsidies. Zulke sancties kunnen zeer doeltreffend zijn. Omwille van de strenge procedurele vereisten, zo is een unanieme beslissing in de Raad vereist, werd dit sanctiemechanisme tot nu toe nog nooit opgestart.

Daarnaast kan worden gegrepen naar de juridische inbreukprocedure voor  het  Hof  van  Justitie, die door de Europese Commissie tegen  lidstaten  kan  worden  ingesteld  naar  aanleiding  van  een  miskenning van bepalingen uit de Verdragen. Het verleden heeft aangetoond dat deze procedure niet doeltreffend is om de democratie en rechtsstaat af te dwingen omdat de juridische inbreukprocedure erop gericht is om slechts één specifieke verdragsschending aan te kaarten. Ze is er niet op gericht om de overkoepelende problematiek van de achteruitgang van de democratie en rechtsstaat aan te pakken, die uit een geheel van factoren bestaat en bovendien juridisch moeilijk gestaafd kan worden. Om die reden hebben rechtsgeleerden de Commissie voorgesteld om deze inbreukprocedure op een andere manier aan te wenden, namelijk door verschillende afzonderlijk verdragsschendingen te bundelen in één zaak om zo het bewijs te leveren van een schending op de fundamentele waarden van de EU. De Commissie is echter terughoudend om dit toe te passen.

Europese landen die tot de EU zouden willen toetreden, kunnen dit slechts verzoeken als ze zich ertoe verbinden om de fundamentele waarden van de EU uit te dragen. Met het vooruitzicht op de ‘big bang’-uitbreiding hebben EU-instellingen toetredingsvoorwaarden op basis van conditionaliteit ontwikkeld, de zogenaamde ‘politieke criteria’ van Kopenhagen, om de democratie en rechtsstaat in deze kandidaat-lidstaten nog voor hun toetreding te consolideren. Meer bepaald, werden kandidaten verzocht om allerlei hervormingen door te voeren teneinde stabiele instellingen te kunnen verzekeren die  de  naleving  van  de  democratie  en  rechtsstaat kunnen waarborgen. Hoewel toetredingsvoorwaarden zeer toereikend kunnen zijn om de democratie en rechtsstaat ten aanzien van kandidaten te bevorderen, was de opvolging ervan door EU-instellingen gebrekkig, waardoor sommige kandidaten in 2004 tot de EU hebben kunnen toetreden zonder de nodige hervormingen te hebben doorgevoerd. Bovendien dienen kandidaat-lidstaten voor hun toetreding het hele EU-recht over te nemen. Dit ‘juridische criterium’ van Kopenhagen is echter ontoereikend aangezien er niet zozeer een verband bestaat tussen het EU-recht en de fundamentele waarden waarop de EU berust.

Desondanks veronderstellen EU-instellingen dat de aanpak in de vijfde uitbreidingsronde zeer doeltreffend was voor de bevordering van de democratie en rechtsstaat, waardoor gelijkaardige instrumenten geïntroduceerd werden in het Europees Nabuurschapsbeleid, die tot doel heeft om een ‘ring van vrienden’ te creëren aan de buitengrenzen van de EU. In  ruil  voor  concrete  hervormingen  die  blijk  geven van  het  bestaan  van  gemeenschappelijke waarden, zouden de betrokken partners in ruil een vooruitzicht krijgen op diepere economische integratie met  de  EU. De instrumenten die van het uitbreidingsbeleid werden “geleend”, vertonen echter in het Nabuurschapsbeleid eveneens dezelfde gebreken.

Ondanks het bestaan van de nodige afdwingingsmechanismen, zowel op intern als op extern vlak, worden ze niet ten volle benut. De activering van de art. 7 VEU-procedure ten aanzien van Polen en Hongarije en de intentie van de Commissie om inbreukprocedures in te stellen om bepaalde problematische ontwikkelingen aan te vechten, vormen evenwel mooie kansen op remediëring.

Download scriptie (853.89 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. dr. Inge Govaere, Mevr. Femke Gremmelprez