Heulen met demonen: een "risky business"

Chloé
Conickx

Season of the Witch, The Conjuring, The Sorcerer’s Apprentice, The Exorcist, Harry Potter, The Last Witch Hunter, Constantine, Doctor Strange, Snow White and the Huntsman, Mirror Mirror, Maleficent. Minstens één van deze films doet bij u wellicht een belletje rinkelen, of u nu een fervent horror-, sciencefiction- en fantasyliefhebber bent of niet. Magie, tovenarij en het demonische zijn helemaal “in”, ze spreken tot de verbeelding en zorgen voor entertainment. In de middeleeuwen vond men er echter niets amusants aan, wel integendeel, met demonen mocht niet gesold worden.

Contact met demonen werd vanaf de late middeleeuwen steevast gelinkt aan magie en hekserij. Het oordeel van theologen was duidelijk en onverbiddelijk: zich omringen met het kwade was ontoelaatbaar. Vanaf de vijftiende eeuw richtten kerkelijke autoriteiten zich op heksenvervolgingen. Heksen wendden zich namelijk bewust af van God, Christus, de Kerk en de christelijke leer en vormden een bedreiging voor de “pure” waarheid. Zij stelden zich ten dienste van demonen als leden van een satanische sekte en moesten aangewezen en uitgeroeid worden – aldus de taak van de beruchte inquisitie. De tegenstelling tussen magie en hekserij enerzijds en christelijke rituelen anderzijds was echter niet zo onmiskenbaar als theologen ze graag voorstelden. Tussen beide zweefde er als het ware nog een andere categorie: “bijgeloof”.

 

Oeps, foutje!

Vandaag de dag is men “bijgelovig” als men zwarte katten of ladders mijdt of toch een beetje onrustig is op een vrijdag de dertiende. In de middeleeuwen was de term wat zwaarder geladen: iemand was bijgelovig wanneer hij of zij een pact aanging met de duivel en daarbij christelijke rituelen misbruikte. Dat kon “per ongeluk” gebeuren, wanneer je een foutje maakte bij een weesgegroetje of wanneer je wijwater gebruikte dat toch niet zo goed gewijd was. Bijgelovige rituelen werden uitgevoerd door gewone mensen – leken – die zich ook buiten de kerk van hun zielenheil wilden verzekeren, én op eigen houtje hekserij wilden bestrijden. Vrij risicovol, aangezien demonen bij de kleinste afwijking al hun intrede konden doen en de hele boel op stelten konden zetten. De middeleeuwers waren echter van het principe “niet geschoten, is altijd mis”, waardoor er een heel corpus van lekenrituelen ontstond. Aan de Kerk om te bepalen welke handelingen helemaal niet door de beugel konden en welke “wel ok” waren. Leken die hekserij – vijand nummer één (een gedeelde plaats met de duivel zelf) – wilden bestrijden, moest men aanmoedigen en voorzien van munitie, toch?

 

De Heksenhamer

Het voorzien van de juiste munitie – dat wil zeggen niet-demonische – was de voornaamste bekommernis van theologen en inquisiteurs, waaronder Heinrich Kramer. In zijn beruchte Heksenhamer uit 1487, wellicht de bekendste handleiding voor heksenvervolgingen, beschreef hij hoe heksen herkend, berecht en bestraft konden worden. Daarnaast belichtte hij zogenaamde “remedies” tegen hekserij: de laatmiddeleeuwse huis-tuin-en-keukenmiddeltjes tegen demonische pesterijen, zeg maar. Hierbij probeerde hij uit te leggen welke rituelen effectief waren, welke slechts placebo’s waren, en vooral welke vertrouwden op God – en dus de volledige steun van de Kerk kregen – en welke een beroep deden op demonen. Die laatste waren uiteraard een no-go.

De algemene consensus over de Heksenhamer is dat het traktaat ontzettend chaotisch geschreven is en dat er helemaal geen structuur zit in Kramers oordeel over rituelen die “wel ok” waren. Zo zouden er geen systematische criteria aangegeven worden om “juist” en “fout” van elkaar te onderscheiden. Kramer was misschien een warhoofd, maar uit mijn onderzoek blijkt dat hij wel degelijk een onderbouwde, gestructureerde visie had op het verschil tussen ontoelaatbare en toelaatbare remedies. Tot die laatsten behoorden onder meer de sacramenten, exorcismen – specifieke rituelen om demonen af te weren en uit te drijven –  en sacramentaliën – lekenrituelen afgeleid van de officiële sacramenten, zoals het zegenen van de eigen drempel met wijwater.

Kramer hanteerde enkele criteria om de toelaatbaarheid te verklaren. Ten eerste was de aard van de uitvoerder van het ritueel belangrijk: ging het om een leek of om een geestelijke, en wat was de morele staat van die persoon? Ten tweede was de oorzakelijkheid van de remedie veelzeggend: kwam het ritueel tot stand door zaken uit de natuur of waren er bovennatuurlijke oorzaken? Konden die teruggeleid worden naar God of de duivel? Een derde aspect was de vormelijkheid van de remedie: werd het ritueel op de correcte wijze uitgevoerd? En wat met de al dan niet goede bedoelingen van de uitvoerder, in hoeverre wogen die door?

 

Het grotere plaatje

De belangrijkste conclusie is dat de Heksenhamer met name de kerkelijke remedies promootte en in geen geval bijgelovige – en dus demonische. Kramer was niet tolerant tegenover de ene bijgelovige remedie en onverdraagzaam tegenover de andere. Met andere woorden, hij trachtte op rationele wijze het “juiste” van het “foute” af te bakenen, aan de hand van een redelijk en gefundeerd verklaringsmodel. “De middeleeuwen” en “de rede”, het klinkt misschien als een vreemde combinatie. Jawel hoor, in de Heksenhamer werd een eerste poging gedaan om komaf te maken met de magische en bijgelovige kantjes van christelijke rituelen. Nochtans wordt zo’n “onttovering” doorgaans gelinkt aan die ene grote omwenteling die vaak als het startpunt van de vroegmoderne periode of “nieuwe tijden” genoemd wordt: de Reformatie. De vernieuwende kracht van deze zestiende-eeuwse religieuze (protestantse) hervorming moet dan ook genuanceerd worden: de (laat)middeleeuwers waren namelijk niet zo goed- (of zeg maar “bij-”) gelovig als vaak geopperd wordt.

Deze ideeën rond demonen en bijgeloof lijken ver van onze eigen tijdsgeest te staan, al genieten we graag van de stereotiepe middeleeuwse magie in de bioscoop of voor de buis. Nochtans stellen we ons – zes eeuwen later – nog steeds dezelfde vragen: wat is “juist” en “fout”, wat is “goed” en “kwaad” en hoe bepalen we dat? De antwoorden zijn weliswaar een beetje veranderd, maar getuigen van een blijvende nood aan structuur en rationalisering van de wereld om ons heen.

Download scriptie (1.13 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. dr. Steven Vanden Broecke
Thema('s)