Inclusief onderwijs: naar een betere samenwerking via het ondersteuningsnetwerk?

Luca
De Coninck

“Gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het moet!”,  aldus onderwijsminister Hilde Crevits, die sterk achter de idee van inclusief onderwijs staat. De scheiding of 'segregatie' tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs moet verkleinen.

De leraren uit het gewoon onderwijs komen voor een ontzettend moeilijke uitdaging te staan en de leraren uit het buitengewoon onderwijs verliezen hun job!

Maar niet getreurd, ook daar heeft de minister sinds 2017 een oplossing voor: een nieuw ondersteuningsmodel met een nauwere samenwerking tussen deze leraren. Het is echter niet duidelijk hoe die samenwerking in de praktijk verloopt…

Onderzoek naar deze samenwerking vormt het onderwerp van de scriptie.

Vroeger en nu

‘Zij horen niet bij ons!’, in het verleden heerste een mentaliteit die mensen met en zonder beperking opsplitste in twee groepen. In het onderwijs ontstond er hierdoor een scheiding of segregatie tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Onder het motto ‘gescheiden is niet gelijk’ startte er in de jaren ‘80 een inclusiebeweging.

Het initiatief ‘geïntegreerd onderwijs’ (GON) nam plaats in het basisonderwijs. Denk maar eens aan uw tijd in het basisonderwijs, misschien was u zelf een zorgbehoevende leerling of was uw klasgenoot iemand die extra zorg nodig had. Die zorg vond plaats buiten de klas en de zorgjuf werkte de leerling zo goed mogelijk bij zodat deze weer verder kon functioneren in de klasgroep. Hierbij spreken we van ‘integratie’, dus waarbij de leerling wordt aangepast aan het systeem.

Vandaag moet het anders! Er is duidelijk nood aan een ‘mindshift’ of verandering van zienswijze om tot inclusie te komen. Bij inclusie focust men niet op het tekort van de leerling, maar wel op mogelijke aanpassingen van de school aan de leerling. Dit met het doel belemmeringen weg te nemen die leerlingen met een beperking in de weg staan om les te volgen in het gewoon onderwijs. De focus van ‘wat is er mis met de leerling’ moet veranderen naar ‘wat heeft de leerling nodig om goed te functioneren in het gewoon onderwijs’.

Het M-decreet

Nadat België het VN-verdrag omtrent rechten van personen met een handicap ondertekende, kwam er onder leiding van onderwijsminister Crevits in 2014 het Maatregel-decreet (of M-decreet). Sinds het schooljaar 2015-2016 is het M-decreet een eerste stap richting volledige inclusie in het Vlaamse onderwijs.

Dit M-decreet bestaat uit een aantal uitgangspunten en voorziet een goed zorgbeleid op school, waarbij een samenwerking tussen verschillende onderwijs-instanties heel belangrijk is.

Klassen worden hierdoor meer divers en het onderwijspersoneel komt voor een grote uitdaging te staan. Leraren uit het gewoon onderwijs vertellen dat ze over te weinig kennis en vaardigheden beschikken om inclusief les te geven, terwijl leraren uit het buitengewoon onderwijs achterblijven met al hun opgebouwde ervaring en expertise.

Het ondersteuningsnetwerk

In september 2017 lanceert het Vlaams Onderwijs daarom het ondersteuningsmodel. Dit ondersteuningsmodel vervangt alle voorgaande initiatieven. Het bevat een ondersteuningsnetwerk die de middelen van het buitengewoon onderwijs flexibeler wil inzetten in het gewoon onderwijs en daarbij specifiek richt op de ondersteuning van leraren en lerarenteams. Het ondersteuningsnetwerk is een ingrijpende onderwijsverandering die zowel het denken als het handelen van onderwijsprofessionals uitdaagt. Hier gaat het specifiek om leraren uit het gewoon onderwijs enerzijds en anderzijds om leraren uit het buitengewoon onderwijs, de ondersteuners.

Dit vereist een professionele ontwikkeling op individueel niveau, maar ook op niveau van het team en van de school.

Het onderzoek en zijn resultaten

Het onderzoek werd, via semigestructureerde interviews,  een kwalitatief casusonderzoek binnen het ondersteuningsnetwerk Vlaamse Ardennen uitgevoerd. We stelden vast dat binnen het ondersteuningsnetwerk Vlaamse Ardennen er wel degelijk sprake is van samenwerking en meer bepaald van samenwerkend leren: de leraar leert van de ondersteuner en andersom.

Beiden zijn over het algemeen positief over inclusief onderwijs, maar zij benadrukken wel dat buitengewoon onderwijs moet blijven bestaan.

Leraren zijn positief over de samenwerking omdat het extra tips en expertise oplevert en de ondersteuners zijn positief omdat ze flexibel ingezet worden en op die manier veel contact hebben en veel bijleren.

Een nadeel is wel dat het ondersteuningsnetwerk te snel werd ingevoerd. Leraren waren hierdoor te weinig geïnformeerd. Zo weten zij niet wie de competentiebegeleider is en wat de ondersteuner kwam doen in de klas. Dit bracht stress en onzekerheid waardoor de leraar in het begin een negatieve houding had ten aanzien van de samenwerking. De ondersteuner moet hierdoor stap voor stap in de klas komen, waardoor de samenwerking trager verloopt. Na enige tijd verloopt de samenwerking wel vlot, door een open en leergierige houding aan te nemen. In ons onderzoek valt op dat het vooral aan de houding van de leraar ligt of de samenwerking goed of slecht verloopt.

Leraren en ondersteuners zien elkaar als gelijkwaardige partners en werken samen aan een gemeenschappelijk doel. De samenwerking neemt de vorm aan van het coachingmodel, waarbij de leraar en de ondersteuner elkaar twee keer per week zien. Hierbij neemt de ondersteuner een coachende rol op en hij wordt extra geprofessionaliseerd door een wekelijkse bijeenkomst met het multidisciplinair team onder leiding van de competentiebegeleider. Leraren blijken extra kansen tot professionalisering te missen. Hierdoor wordt het takenpakket van de ondersteuner zwaar. Het valt op dat de ondersteuning vooral leerlinggericht is. De ondersteuner werkt met de leerling binnen of buiten het klaslokaal.

Tenslotte blijkt het belangrijk dat er een goede match is tussen beide leraren en dat de mindshift naar inclusie door beiden moet gemaakt worden.



Binnen het ondersteuningsnetwerk is er zeker samenwerking tussen de leraar en de ondersteuner, maar door de beperkte communicatie via verschillende kanalen verloopt het moeilijk. Om deze samenwerking en communicatie positief te beïnvloeden zijn er drie partners noodzakelijk: de schoolleider, de competentiebegeleider en de ouders.

Samenvattend: van segregatie naar integratie via een inclusiebeweging en van integratie naar inclusie via een mindshift

Conclusie

Met deze scriptie wil ik beleidsmakers, scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs er op attent maken, dat het ondersteuningsnetwerk zijn vruchten kan afwerpen, maar dat er nog veel werk aan de winkel is.

De samenwerking en houding tussen leraar en ondersteuner is van groot belang, evenals de wisselwerking en communicatie met de belangrijke partners: schoolleider, competentiebegeleider en ouders.

Het Vlaams onderwijs is goed op weg richting inclusie via het ondersteuningsnetwerk, maar er is nog een lange weg te gaan.

 

 

 



 

 

 

 

Download scriptie (1.43 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. Dr. Ruben Vanderlinde
Thema('s)