Gespogen en gescheten, vaneigen! Of toch niet?

Eline
Denolf

Een onderzoek naar de rol van de vertaler in het toneel

 

Taal en cultuur zijn onafscheidelijk. Toch streeft de vertaler van een literair werk ernaar een tekst van de ene cultuur toegankelijk te maken voor de andere. Een uitdagende opdracht, zoveel is zeker. Maar wat nu als de taal die hij/zij moet vertalen, eigenlijk enkel in gesproken vorm bestaat? En die spreektaal bovendien sterk verweven is met de tijd en plaats waarop ze tot stand kwam?

Het is een vraag die theatermaker Arne Sierens bezighield bij de bewerking van het toneelstuk 'Desire under the elms', van de Amerikaanse auteur Eugene O'Neill. Geschreven in de jaren '20, schetst het het verhaal van een boerenfamilie in het oosten van Amerika ten tijde van de Californische Goudkoorts. De Cabots leiden een miserabel leven, gebukt gaand onder het ideaal van de American Dream. De taal die ze hierbij hanteren, heeft een erg opvallende aanblik op het papier. Het duurt even voor je de zelfverzonnen spellingsregels en merkwaardige grammatica goed te pakken krijgt. Om nog maar te zwijgen over de verouderde, volkse woordenschat en uitdrukkingen. De vader en zijn drie zonen communiceren voornamelijk in korte, haast flarden van zinnen met onrustige, dissonante ritmes, afgebakend door voortdurende stopwoorden. Onafgewerkte gedachten en onverwoordbare emoties zijn schering en inslag. Het resultaat is een sterk naturalistische en toch erg poëtische dialoogtaal, waarbij vooral wat onuitgesproken blijft, veelzeggend is. Het idiomatische streektaaltje komt verdacht dicht bij een realistisch, gesproken taalgebruik, in tegenstelling tot de verheven literaire standaard die van de dramatische tekst verwacht werd in O'Neill's tijd. Laat dit nu net zijn waar hij naartoe wilde. Het gebruik van een 'American vernacular' dialect moest niet enkel de ongeloofwaardige discrepantie tussen het personage en zijn taalgebruik van het gevestigde melodramatische toneel aan de kaak stellen, maar ook de Amerikaanse identiteit promoten boven het Britse Engels van de kolonisator. Met het gebruik van de volkstaal op het Amerikaanse toneel was O'Neill een absolute vernieuwer.

Wie vertrouwd is met de taalsituatie in de Lage Landen, kan meteen voorzien dat zo'n dialect naar onze contreien brengen, een veelheid aan mogelijkheden en problemen creëert. In de vroege jaren '90 wilde Het Zuidelijk Toneel, onder leiding van Ivo van Hove, precies dit doen. Het stuk zou bovendien gespeeld worden over een gebied dat zich uitstrekte van Kortrijk tot Hasselt in Vlaanderen, van Breda tot Groningen in Nederland. De talige variatie binnen dit gebied is enorm. Het was aan Arne Sierens om met dit probleem aan de slag te gaan.

De theatermaker was zich meteen bewust van de tweeledige boodschap die O'Neill's geconstrueerde taal in zich droeg: enerzijds was het een literair instrument dat de thematieken, naturalistische stijl en personages vormgaf, maar ook in de grotere context van het Amerikaanse theaterlandschap moest het een statement maken. Het is me een raadsel hoe eerdere vertalingen hieraan voorbij konden gaan, en gewoon naar de standaardtaal vertaalden. Wanneer Sierens op zoek ging naar een gepaste talige equivalent, vond hij zijn inspiratie vooral in het 'oude Vlaanderen', ten westen van de Schelde. Hij baseerde zich op klassieke, Vlaamse auteurs als Stijn Streuvels en Hugo Claus, die ook met de volkstaal experimenteerden in hun werk. De eerst erg afwijkende taal wordt, mede onder invloed van dramaturg Klaas Tindemans, wat 'leesbaarder' gemaakt. Al te Gentse constructies gaan eruit, en het eindresultaat is een taal die, veel meer dan bij O'Neill, gemarkeerd wordt door een dialectale woordenschat, en eerder beperkt blijft qua streekgebonden grammatica en klanken.

Het bewerken van de tekst houdt natuurlijk niet op bij de taal alleen. Het hele stuk moet naar de Lage Landen gebracht worden, dus culturele verwijzingen vormen een nieuwe bron van moeilijkheden. We hebben het dan niet alleen over het steeds terugkerende "Californi-a", maar ook over typisch Amerikaanse concepten zoals 'thanksgiving', 'sheriff' of 'dollar'. Zelfs zaken die helemaal geen probleem vormen, zoals persoonsnamen, worden opnieuw gewikt en gewogen. Alles samengenomen bepalen ze namelijk de graad van vervreemding of juist herkenbaarheid bij het publiek.

Men kan zich dan wel afvragen waarom net iemand als Arne Sierens, en niet een professioneel literair vertaler zich hierop toelegt. Die wordt toch verondersteld meer affiniteit te hebben met de brontaal en de vertaalpraktijk in kwestie? Sierens' werk was echter al langer nauw verbonden met de volkscultuur en -taal, en thematisch met de ellende van de gewone man, in een stijl geïnspireerd op het naturalisme. Wat wellicht nog doorslaggevender is, is dat het vertaalproces in het toneel heel andere klemtonen heeft dan dat van poëzie of proza. De tekst moet gespeeld worden, en deze opvoeringsdimensie zal zonder meer weerspiegeld worden in het ritme en de klanken, de woordkeuze en verwijzingen in de vertaling. Een theatermaker is hiervoor dan ook de meest geknipte persoon. Daarbij komt dat ook de dramaturg, de regisseur en zelfs de acteurs iets in de pap te brokken hadden bij de uiteindelijke, ten tonele gevoerde tekst. De toneelvertaling heeft bijgevolg andere belangen voor ogen en gaat doorgaans door heel wat meer handen dan andere literaire genres. Wanneer Het Zuidelijk Toneel O’Neill’s stuk naar de Lage Landen wil brengen, moet het hiervoor dus een balansoefening uitvoeren: het is een koorddansen tussen enerzijds trouw blijven aan het stuk en zijn thematiek, anderzijds de gekozen taalvariant zo geloofwaardig mogelijk in het stuk implementeren. Vorm en inhoud zijn onlosmakelijk verbonden, met de taal als literair instrument. Het publiek krijgt enkel het eindresultaat te zien, en staat vaak niet stil bij welke keuzes onderweg allemaal gemaakt werden. Het effect van het naturalisme, het authentieke moest behouden blijven, waardoor de vertaler gedwongen werd een geografische richting te kiezen voor de substandaardtaal, ook al leidde die tot enige onverstaanbaarheid bij het Nederlandse publiek.

Vertalen is noodzakelijk interpreteren en keuzes maken, waardoor de ‘vertaling’ in de buurt komt van de adaptatie. Men kan dan ook niet vader Cabot-gewijs beweren dat het eindresultaat “gespogen en gescheten” het origineel is, maar dan in een andere taal. Het is een mythe dat de vertaler onzichtbaar zou kunnen blijven in een werk als dit.

Download scriptie (1.04 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Désirée Schyns en Christel Stalpaert