Aanvangsbegeleiding voor beginnende leraren als een recht en plicht: een mixed-method onderzoek.

Dries
Mariën

De eerste jaren in het lerarenberoep

Ieder van ons was ooit een starter. Starten houdt immers het aanbreken van een nieuwe periode in; het zich begeven op nieuw terrein. Het is een periode waarin het teren op reeds verworven competenties en talenten van groot belang is, maar ook is het een stadium waarin uitdaging en groeipotentieel centraal staan. In het onderwijs is de startperiode van leraren een van de meest besproken en onderzochte periodes in de onderwijsloopbaan. Beginnende leraren zijn namelijk een bijzondere groep binnen het lerarenkorps en ze worstelen met specifieke uitdagingen, zoals bijvoorbeeld discipline handhaven in de klas of het deel worden van een schoolteam. In Vlaanderen zien we overigens dat het lerarenberoep gekenmerkt wordt door hoge uitvalcijfers.

Rekening houdend met de vele uitdagingen waarmee beginnende leraren gedurende de eerste jaren in het beroep – ook wel inductieperiode genoemd – worden geconfronteerd, zijn deze hoge uitvalcijfers niet onbegrijpelijk. In de inductieperiode wordt zelfs gesproken over het ervaren van een praktijkshock, waarbij beginnende leraren overweldigd zijn door de realiteit van het school- en klasgebeuren. De eerste jaren in het beroep vormen een intensieve en complexe periode die bepalend is voor het verdere verloop van een onderwijscarrière. De uitdaging bestaat er dus vooral in strategieën te ontwikkelen om vroegtijdige uitval tegen te gaan. Beginnende leraren hebben namelijk nood aan een kwaliteitsvolle ondersteuning en begeleiding, ook wel omschreven als inductieprogramma’s of aanvangsbegeleiding.

Aanvangsbegeleiding als een recht en plicht

De toenemende aandacht voor aanvangsbegeleiding wordt ook weerspiegeld in de Vlaamse politieke beleidsvoering die sinds kort enkele nieuwe maatregelen omtrent deze problematiek kent. Met de komst van de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (CAO XI) wil de Vlaamse overheid aanvangsbegeleiding structureel verankeren in het onderwijslandschap en een antwoord bieden op de specifieke uitdagingen waarmee beginnende leraren geconfronteerd worden. Sinds 1 september 2019 is aanvangsbegeleiding een recht en een plicht voor elke beginnende leraar en ontvangen scholen bijkomende middelen om aanvangsbegeleiding te implementeren in hun professionaliseringsbeleid.

Deze studie gaat na (1) hoe deze extra middelen vrijgemaakt voor aanvangsbegeleiding worden ingezet in het lager onderwijs, (2) of de verkregen aanvangsbegeleiding verschilt naargelang het type van aanstelling en (3) welke percepties diverse onderwijsactoren hierover hebben. Meer bepaald gaven eerst 136 beginnende leraren aan welke vormen van aanvangsbegeleiding ze in het schooljaar 2019-2020 hebben gekregen en hoe ze dit ervoeren. Vervolgens werden drie focusgroepen opgezet die bestonden uit aanvangsbegeleiders, onderzoekers, pedagogische begeleiders, onderwijsinspecteurs en medewerkers van het Departement Onderwijs en Vorming.

Aanvangsbegeleiding in de praktijk

Concreet gaven de beginnende leraren aan dat aanvangsbegeleiding veelal gericht is op het onthaal en op de ondersteuning in het persoonlijk functioneren. Aanvangsbegeleiding waar collega’s betrokken worden en die het functioneren van de leraar in de klas centraal stelt, is het minst aanwezig. Diverse onderwijsactoren benadrukken hierbij dat scholen ook op dit laatste aspect dienen in te zetten in hun aanvangsbegeleidingsprogramma. De ondersteuning van collega’s, naast de mentor, zal daarbij uitermate zinvol zijn.

Verder valt op te merken dat mentorschap de meest populaire vorm van (formele) aanvangsbegeleiding blijkt te zijn. Ondanks de afschaffing van de mentoruren van enige tijd geleden, lijken de meeste scholen toch terug te grijpen naar deze vorm. Echter geven de beginnende leraren aan dat de kwaliteit van de ondersteuning van mentoren sterk varieert. Mede daarom pleiten diverse onderwijsactoren voor een verplichte opleiding voor mentoren en aanvangsbegeleiders. Daarnaast geven zij ook aan dat ‘aanvangsbegeleiding op maat’ de norm moet zijn. Aanvangsbegeleiding mag namelijk geen one-size-fits-all methodiek inhouden, maar moet juist inspelen op de diverse noden van beginnende leraren. Door bijvoorbeeld de aanvangsbegeleidingsuren te clusteren op het niveau van de scholengemeenschap, kan volgens hen tot een meer pragmatische invulling van aanvangsbegeleiding worden gekomen.

Wat het type van aanstelling betreft, zijn er geen significante verschillen waargenomen, uitgezonderd voor leraren die voltijds zijn tewerkgesteld. Zij kunnen namelijk vaker beroep doen op een mentor in vergelijking met leraren die deeltijds zijn aangesteld.

Ten slotte wijzen diverse onderwijsactoren op het feit dat aanvangsbegeleiding een recht en een plicht inhoudt. Meer bepaald hebben beginnende leraren recht om kwaliteitsvolle aanvangsbegeleiding te krijgen, maar hebben zij ook de plicht om een actieve rol te vervullen in de vraag naar steun en begeleiding. Het is met andere woorden een wederzijds engagement dat de school en de beginnende leraar samen aangaan. Door de recente beleidsaandacht voor aanvangsbegeleiding merken de participanten uit de focusgroepen én de beginnende leraren zelf op dat steeds vaker dat wederzijds engagement wordt aangegaan. Dit heeft als gevolg dat steeds meer leraren in de eerste jaren van hun onderwijsloopbaan de nodige steun en begeleiding krijgen, wat – hopelijk – uiteindelijk resulteert in een stagnatie of zelfs een daling van de uitstroomcijfers van beginnende leraren.

Download scriptie (4.93 MB)
Winnaar Klasseprijs
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
dr. Laura Thomas