Biodiversiteisgeschiedenis: laten we niet langer de kat uit de boom kijken

Paulien
Daelman

Een rapport van IPBES berekende dat in 2019 circa een miljoen dier- en plantsoorten met uitsterving bedreigd waren. Volgens de IUCN Red List of Threatened Species zijn er ongeveer 868 soorten uitgestorven sinds het jaar 1500. Waarschijnlijk is dit nog steeds een onderschatting van de ware biodiversiteitsachteruitgang door een tekort aan historische gegevens. Het is dus hoogtijd dat we ons afvragen welke dieren en planten in het verleden voorkwamen en of primaire historische bronnen ons iets hierover kunnen vertellen.          

Historische referentiepunten

Historische gegevens over onze biodiversiteit zijn het medicijn tegen het shifting baseline syndrome; het fenomeen wanneer kennis over de rijkdom van de natuur uit het collectieve geheugen verdwijnt omdat nieuwe generaties niet weten hoe de natuur er tijdens de vorige generaties uitzag. Het gevolg is dat ze de conditie van de natuur tijdens hun eigen generatie als normaal beschouwen en dit als hun ‘baseline’ of referentiepunt nemen. Om dit te verhelpen is het belangrijk om meerdere accurate referentiepunten over het voorkomen van allerlei soorten dieren en planten te construeren die ver terug in de tijd gaan. Als we deze kennis kunnen vergaren, kan het bovendien beleidsbepalers begeleiden en ervoor zorgen dat conservatiedoelen niet gedegradeerd worden. Het kan ook een breder publiek aanspreken en bewustmaken om de gemeenschap opnieuw te verbinden met de natuur. Maar hoe pakken we dit soort onderzoek best aan? Om waarheidsgetrouwe referentiepunten te creëren is het belangrijk om primaire bronnen zeer kritische te benaderen zodat we ze correct interpreteren. Concreet kan dit door een uitgebreide achtergrond van de bron na te gaan, de intenties van de auteur of organisatie steeds in het oog te houden en door de overlevering van de bron tot vandaag te onderzoeken. Daarnaast is het noodzakelijk om interdisciplinaire samenwerkingen op touw te zetten tussen ecologen, biologen, historici, archeologen, antropologen etc.

“Abeilles, poissons, gibier et animaux sauvages” image 718

Om dit toe te passen op een historische casus zetten we een onuitgegeven bronnencorpus in de spotlight: de voorbereidingen voor de Dictionnaire géographique de Brabant van Philippe Vandermaelen en François-Joseph Meisser (ca. 1830). Vandermaelen en Meisser lieten in 218 verschillende gemeentes van Brabant vragenlijsten rondgaan om lokale informatie te vergaren over geografie, landbouw, handel, industrie, bevolkingsaantal en nog veel meer. Vier vragen in de lijsten gaan over wilde dieren; welke bijen, vissen, wild en ongedierte er in de gemeentes voorkwamen. De data die we verzamelden bevatten in totaal, zonder de bijen meegeteld, 1726 referenties naar 72 verschillende soorten dieren. We vertrekken vanuit deze bron om te onderzoeken wat hij kan bieden aan informatie over de fauna van Brabant.              

              De omgang van de Brabanders met de natuurlijke wereld evolueerde enorm tijdens de negentiende eeuw. Er kwam een groeiende liefde voor de natuur die natuurbescherming en -toerisme voortbrachten en tegelijk een uitgebreidere kennis van de natuur. De traditionele tweedeling tussen ‘ongedierte’ en ‘nuttige dieren’ in de perceptie op fauna hield standvastig stand. Er werd steeds afgewogen wat de bijdrage van de dieren opleverde ten opzichte van hun destructie en wat hierin primeerde afhankelijk van de plaats, de periode en de sociale groep waartoe een persoon behoorde.

Afbeelding: Een vragenlijst van de Dictionnaire Géographique de Brabant

Some animals are more equal than others

Aan de hand van de vragenlijsten van Vandermaelen kunnen we slechts een topje van de ijsberg waarnemen. De bron is geen volledige afspiegeling van de reële biodiversiteit omdat we merken dat de voornaamste reden voor het vermelden van een dier socio-economische schade of winst was. Onder winstgevende dieren kunnen we bijvoorbeeld honingbijen plaatsen. Ze voorzagen verschillende huishoudens van honing, boeren van bloesems en geïnteresseerden van een hobby. Toch bevestigen de vragenlijsten een dalende bijenteelt tijdens de negentiende eeuw. Ook vissen waren winstgevend voor de hengelsport en consumptie. De populairste vissen voor deze doeleinden staan dan ook bovenaan de lijst van aantal vermeldingen: paling, snoek, baars, karper en zeelt. Er werd ook geregeld gejaagd op wild voor de sport en voor vlees en pels. Zowel de haas als de patrijs waren duidelijk het populairste prooi van de jagers en daarnaast ook konijnen, kwartels, snippen en zangvogels. Niet alleen de agenda van de auteur is bepalend, ook de mate van kennis omtrent fauna en het algemene engagement tegenover de vragenlijsten spelen een rol.              

              Toch is het topje van de ijsberg dat we wel kunnen onderzoeken aan de hand van de bron al uiterst interessant. Ten eerste kunnen we, mits interpretatie en onderzoek aan de hand van GIS, bij bepaalde dieren redelijk nauwkeurig bepalen waar ze leefden; in welke specifieke bossen of rivieren ze voorkwamen. Op onderstaande afbeelding zien we hiervan het voorbeeld van de vos.

image 723

Ten tweede geeft de bron een bom aan informatie over de interactie tussen dier en mens en over de perceptie op dieren. Onder de noemer ongedierte worden bijvoorbeeld voornamelijk insecten, slakken en knaagdieren zoals ratten en muizen vermeld. Rupsen brachten aanhoudende en grote economische schade teweeg waardoor elke inwoner van Brabant met fruitbomen verplicht was om zijn steentje bij te dragen voor de verdelging ervan. Ook verschillende roofdieren zoals de vos en marterachtigen die boerderijen teisterden, werden duidelijk negatief gepercipieerd. Een derde interessant gegeven aan de bron is dat de stilte spreekt; het niet-vermelden van dieren toont ook een bepaalde interactie en perceptie. De vragenlijsten vermelden bijna geen roofvogels, amfibieën, reptielen en sommige veelvoorkomende dieren zoals de eekhoorn en de egel. Als bepaalde dieren niet thuishoorden in de categorieën van ongedierte, wild, vissen of bijen werden ze niet genoemd. Dergelijke vragenlijsten blijken tot slot ook interessant te zijn om de introductie van bepaalde dieren te onderzoeken. Het is steeds mogelijk dat de auteurs getuigen over bepaalde zeldzame of pas geïntroduceerde soorten.

 

Door verschillende bronnen te bundelen en interdisciplinair onderzoek aan te vangen kunnen we wellicht een vollediger plaatje verkrijgen van de historische biodiversiteit. Historische gegevens kunnen de lange evolutie van onze natuur ontrafelen en er voor zorgen dat we biodiversiteitsverlies niet degraderen. Door de geschiedenis van de biodiversiteit te onderzoeken kunnen we gerichte actie ondernemen en op een goed onderbouwde manier natuurherstel begeleiden.

Download scriptie (6.15 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Prof. dr. Thijs Lambrecht, Prof. dr. Christophe Verbruggen
Thema('s)