ADHD, wie moet het huiswerk maken?

carine
van ighem

We leven in een meritocratie waarin steeds hogere eisen aan kinderen en volwassenen worden gesteld.  We worden tevens geconfronteerd met een toenemend aantal echtscheidingen, depressies, persoonlijkheidsstoornissen, ADHD- diagnoses enz… ADHD wordt bovendien getypeerd als een neurologische aandoening waarvoor medicatie ‘aangewezen’ is.  De resultante hiervan is dat de psychofarmaca een nooit geziene vlucht kent.  Rilatine, het vlaggenschip van de firma Novartis, Concerta, etc. waren in 2008 goed voor een verkoop van 7 miljoen dagelijkse dosissen.  Er is tot op heden echter onvoldoende longitudinaal onderzoek bij kinderen uitgevoerd om nu al te kunnen besluiten dat er zich op lange termijn geen risico’s zullen manifesteren.  Bovendien bestaat het gevaar dat bij een dergelijke verengde benadering, de impact van de context over het hoofd wordt gezien. Wat ons bezighoudt, is de vraag of het labellen van kinderen met ADHD-kenmerken niet al te vaak leidt tot stigmatisering en voorbijgaan aan het holistisch perspectief van het “mens-zijn”.

Op mijn praktijkverdiepingsplaats “Ter Linde”, een revalidatiecentrum in Bornem, is er een stijgende tendens waar te nemen in het aantal aangemelde kinderen met ADHD.  Uit gesprekken met een aantal ouders, treedt duidelijk naar voren dat het voor hen van primordiaal belang is om een duidelijk aanwijsbare oorzaak voor het drukke, impulsieve gedrag van hun kind te bekomen. Voor het merendeel onder hen viel een zware last van hun schouders vanaf het ogenblik dat hun kind het ADHD-label aangemeten kreeg.  Hun grote bekommernis omvatte ook het schoolse functioneren en presteren, omdat daar volgens hen de noodzakelijke basis wordt gevormd om de toekomst uit te tekenen.  Na het toedienen van amfetamines, voornamelijk onder de vorm van Rilatine, waren de schoolse vaardigheden duidelijk verbeterd en zou het risico op een latere uitval in het regulier onderwijs hierdoor kunnen afnemen.

De casus waarop we inzoomen, betreft een achtjarige jongen die in het tweede leerjaar zit en wiens ouders verwikkeld zijn in een echtscheiding.  Naar aanleiding van de schoolse problematiek in het eerste leerjaar, werd een multidisciplinair onderzoek gevoerd waaruit de ADHD-diagnose werd weerhouden.  Hij krijgt sedertdien Rilatine toegediend en deed het eerste leerjaar over.  Bart heeft een totaal IQ (TIQ) van 91 en volgt sedert oktober 2008 therapie in het revalidatie-centrum.

Uit onze observaties en contacten blijkt dat Bart de echtscheiding minder goed verwerkt dan hijzelf expliciet vertelt. Het is een sociaal en zorgend kind, maar laat geregeld vallen dat hij dom is. Uit de literatuur blijkt dat kinderen met ADHD vaak last hebben van een laag zelfbeeld en ze op school een moeilijk parcours moeten rijden.  Tevens reveleert het procesmodel van Belsky dat er met name in de opvoedingsrelatie sprake is van een reciproce, niet statische beïnvloeding tussen ouders en kind.  Uit de studie van het Balansmodel van Bakker onthouden we dat het samenspel van alle actoren uit het micro-, het meso- en het macrosysteem zowel protectieve als risicofactoren in het levensloopperspectief aanbrengt.

Eén van de basistaken van het revalidatiecentrum is ondersteuning te bieden aan kinderen met een ontwikkelingsproblematiek of leerstoornis.  Aansluitend bij het eerder gesignaleerde laag zelfbeeld bij kinderen met ADHD, beschouwen we het uitbouwen van een positief zelfbeeld, het aanmoedigen van de communicatie van hun gevoelens en het adequaat lezen van de signalen die ze sturen als bijzondere en noodzakelijke aandachtspunten in hun begeleiding. Het revalidatiecentrum kan daarnaast ook een rol opnemen in het ondersteunen van de ouder-kindrelatie.  Een kind kan niet los van de context gezien worden en bovendien geven ouders ook te kennen dat ze nood hebben aan informatie.

Op maatschappelijk vlak zijn we van oordeel dat er een centrale rol is weggelegd voor de overheid en het onderwijssysteem. Tijdens de schoolbesprekingen bleek dat er in een aantal scholen klassen gevormd zijn van 25 tot 30 kleuters of lagereschoolleerlingen. De lat ligt erg hoog voor zowel de kinderen als de leerkrachten.  Zij staan voor een haast onmogelijke taak om goed onderricht aan te bieden aan een heterogene groep kinderen.  Het onderwijs is immers nog te zeer gericht op een homogene groep met een bepaald profiel.  Er zal zich wellicht geen probleem stellen met verstandige, rustige kinderen die zich gedragen naar de gestelde normen.  Er moet echter ook een duidelijke plaats zijn voor ieder uniek kind en dit vraagt minstens een beperking van het leerlingenaantal per klas en een gerichte vorming van leerkrachten.

Vanuit de literatuurstudie maar zeker ook vanuit mijn praktijkverdiepingsplaats hebben we tevens kunnen vaststellen dat het voor een groot aantal ouders moeilijk is om tot positief “opvoeden” te komen.  Ze gaan vaak gebukt onder een grote draaglast en worden op allerlei gebieden overvraagd.  Net hier lijkt opvoedingsondersteuning, al dan niet aangeboden vanuit een revalidatiecentrum, een antwoord te kunnen geven.

Via deze eindproef is het onze betrachting om tentatief aan te tonen dat kinderen met ADHD-kenmerken minstens recht hebben op een niet-paternalistische benadering vanuit een holistisch perspectief.

Universiteit of Hogeschool
Odisee
Thesis jaar
2010