Balanceren op de grenzen van het grenzeloze - een methodologisch voorstel over de band tussen de twintigste eeuwse kunst- en literatuurwetenschap getoetst aan het oeuvre van Ann Veronica Janssens

Dorothee
Cappelle

 

Naar een nieuwe horizon in het grenslandschap
tussen beeldende kunst en poëzie
 
Eind september 2008 meldde Gwij Mandelinck, de organisator van de poëziezomers van Watou, dat de voorbije editie voor hem de laatste was. Het gebrek aan opvolging en de jaarlijks terugkerende financiële besognes houden het festival in een wurggreep. Maar er is meer aan de hand. Projecten waar woord en beeld worden samengebracht, vertrekken doorgaans vanuit de taal – het begrip ‘poëziezomer’ wijst daar al op. Een dergelijke opvatting is in onze huidige door de beeldcultuur doordrongen samenleving achterhaald. “Het is tijd voor een evenwichtsoefening waarin de beeldende kunst een volwaardige gesprekspartner wordt voor de poëzie”, stelt kunstwetenschapper Dorothee Cappelle in haar eindverhandeling Balanceren op de grenzen van het grenzeloze.
 
Hoewel Balanceren op de grenzen van het grenzeloze niet geschreven werd in het licht van de perikelen rond Mandelincks poëziezomer, wijzen de recente gebeurtenissen op de relevantie van het gevoerde onderzoek.
 
In haar eindverhandeling presenteert Cappelle een verkennende studie waarin ze de woord-beeldrelatie in de hedendaagse beeldende kunsten en poëzie bekijkt vanuit een kunstwetenschappelijke invalshoek. “Dit is een radicaal andere benadering van het sinds mensenheugenis door literatuurwetenschappers, dichters en schrijvers gedomineerde onderzoeksveld”, zegt Cappelle, die naast kunstwetenschapper ook germaniste is. Ze voorziet misplaatste boutades en hopeloos verouderde opvattingen zoals ‘taal is het communicatiemiddel bij uitstek’ of ‘kunstwerken leveren per definitie korte en krachtige beelden op’ van een stevig onderbouwde repliek.
“De huidige beeldcultuur en vooral de hedendaagse kunst verwijzen dergelijke stellingen onverbiddelijk naar de prullenmand. Ik streef ernaar om niet vanuit de taal, de tekst of het woord te vertrekken, maar vanuit de impact van het beeld op zowel de beeldende kunstenaar, de dichter als de onderzoeker.”
 
Cappelle wil geen tabula rasa. “Het is niet mijn bedoeling de verwezenlijkingen over de relatie tussen beeldende kunst en poëzie zonder pardon overboord te gooien en opnieuw te beginnen. Integendeel, ik pleit ervoor om de bestaande, door het woord gedomineerde publicaties en projecten te nuanceren, aan te vullen en uit te breiden vanuit het beeld. Alleen op die manier kunnen we een vruchtbare en evenwichtige dialoog creëren tussen de twee zusterdisciplines. De zusjes worden zo gelijkwaardige gesprekspartners en hun dialoog kan telkens opnieuw gevoerd worden zonder dat de ene zich in een dominante tante ontpopt en de andere monddood wordt gemaakt.”
 
Het is hierbij uiteraard van belang dat beide partijen elkaar goed begrijpen. Iets wat niet vanzelfsprekend is, gezien de literatuurtheorie en de kunstwetenschappen beide gebruik maken van een heel ander begrippenarsenaal. “Een term als beeldtaal, bijvoorbeeld, betekent doorgaans iets anders in de literatuur dan in de beeldende kunst”, zegt Cappelle. “Om misverstanden en wederzijds onbegrip te vermijden is het noodzakelijk om op zoek te gaan naar een terminologie die de grenzen van beide disciplines overschrijdt. In het eerste deel van het als tweeluik opgevatte Balanceren op de grenzen van het grenzeloze heb ik hier uitgebreid aandacht aan besteed.”
 
Onder de titel Grensverkenningen tast Cappelle de mogelijkheden en de grenzen van de woord-beeldrelatie in de beeldende kunst en de literatuur af. “Doorheen de geschiedenis zijn tal van bestuivingen tussen woord en beeld te vinden”, zegt Cappelle. “Denken we maar aan de relatie tussen de Cobra-schilders en de dichtkunst van de Vijftigers zoals die van Hugo Claus. Een ander voorbeeld is het Vlaamse literaire tijdschrift DWB, dat kunstenaars en dichters samenbrengt in cross-overkaternen. Maar ook de kunst van Marcel Broodthaers, de poëzie van Bernard Dewulf of zowat het volledige oeuvre van Peter Verhelst zijn voorbeelden van de bestuifbegeerte tussen woord en beeld.”
 
Als de bestuifbegeerte vroeger gedomineerd werd door de taal, krijgt het beeld er nu steeds meer een prominente rol in. Daarom formuleert Cappelle twee methodologische voorstellen om het evenwicht in de dialoog tussen de twee zusterdisciplines te herstellen.
“Elke kunstenaar vertrekt van dezelfde onderhuidse drijfveren, of het nu om een schrijver of om een beeldend kunstenaar gaat. Bij alle kunstenaars begint het creatieve proces bij de waarneming. Alleen wordt die waarneming op een andere manier vertaald. Er vloeit bijvoorbeeld een gedicht of een schilderij uit. Waar men totnogtoe vooral het eindresultaat bestudeert – het gedicht, de roman of het kunstwerk – wil ik het onderzoek voeren vanuit de oorsprong, het ontstaansproces dat bij beide disciplines in wezen gelijk is.” Het eerste analysevoorstel is gebaseerd op de fenomenologie van de visuele waarneming van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty. Met tal van voorbeelden toont Cappelle aan dat de filosofie een bijzonder nuttig denk- en begrippenkader levert waarin de kunst- en de literatuurwetenschap elkaar zonder barrières kunnen ontmoeten.
Maar Cappelle maakt het zichzelf niet gemakkelijk. Ze focust in haar methodologie niet alleen op de visuele waarneming, of bij uitbreiding, de gewaarwording of ervaring van het kijken. Ze kiest er expliciet voor de semiotiek of de tekenleer – het paradepaardje van de taal – te integreren in haar analysemodel. Zij brengt weliswaar een belangrijke nuance aan. De op de taalkunde geïnspireerde invalshoek van de literatuurwetenschap, vervangt zij door de visuele semiotiek van Umberto Eco. “Op die manier kom ik echt tot een semiotisch systeem waarin zowel linguïsten als kunstwetenschappers zich kunnen vinden”, zegt Cappelle.
 
In het tweede deel van haar scriptie, onder de titel Grensoverschrijdingen, toetst Cappelle haar methodologische voorstellen in de praktijk. Als uitgangspunt kiest zij voor het oeuvre van de Belgische kunstenares Ann Veronica Janssens. Met analyses van cross-overprojecten als Iets van Niets of 8 minuten 26 seconden of met analyses van bekendere werken zoals de mistsculpturen of Le corps noir naast poëzie van Jan Lauwereyns of Dirk van Bastelaere zet zij haar theoretische voorstellen op overtuigende wijze kracht bij.
 
Het landschap van de hedendaagse bestuifbegeerte tussen beeldende kunst en poëzie is schier eindeloos. De eindverhandeling van Dorothee Cappelle kan als een evenwichtsoefening beschouwd worden tussen enkele van de mogelijke grenzen in het grenzeloze landschap van woord en beeld. Ze zet de oneindig veelzijdige, fascinerende en dynamische dialoog tussen kunst en literatuur op een originele manier in de verf. Een nuancering vanuit kunstwetenschappelijke hoek kan heel wat bestaande projecten immers naar een nieuw élan tillen. Misschien moet Gwij Mandelinck niet op zoek naar een opvolger in de wereld van de poëzie, maar kan hij het “roest in de radertjes” (De Morgen,26 september 2008) van Watou behandelen met een evenwichtige tandem uit beide zusterdisciplines.

Download scriptie (1.17 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2008
Kernwoorden