Cellulaire afzondering: gangbare praktijk of uitzondering?

Joachim
Van Oost

Inleiding en kadering

Deze meesterproef had tot doel de evolutie van de rol en het gebruik van de cellulaire afzondering in de jeugdzorginstelling van Ruiselede tussen 1849 en 1965 in kaart te brengen. Cellulaire afzondering werd binnen de omvang van de meesterproef omschreven als een pedagogische maatregel waarbij jongeren in een residentiële jeugdinstelling gedurende een periode opgesloten werden, minimaal contact onderhielden met andere mensen en waarbij ze geen deel konden nemen aan activiteiten binnen de residentiële jeugdinstelling.

In tegenstelling tot andere (vaak fysieke) straffen die in de loop der tijden werden afgeschaft, bleef de cellulaire afzondering ondanks alle reservaties tot het straffenarsenaal behoren in gevangenissen en jeugdinstellingen. Het blijvend gebruik van de afzondering in de jeugdzorg, ondanks kritisch onderzoek uit het verleden, wees op de noodzaak van een diepgaand historisch perspectief op de contextuele en maatschappelijke factoren die bijdragen tot de instandhouding van de cellulaire afzondering in onze huidige residentiële instellingen. Als conceptueel kader werd het Foucaultiaanse denkkader gebruikt. Dat stelt dat het regime in de (jeugdzorg)instellingen erop gericht was de jongeren te normaliseren en disciplineren via strafmaatregelen. Dit betekent dat elke jongere die enigszins afweek van de verwachte gedragsnorm bestraft werd met als doel het gewenste gedrag te bekomen.

Methodologie

Via een mixed-design studie kon een dergelijk historisch perspectief op het gebruik van de cellulaire afzondering in de jeugdzorginstelling van Ruiselede ontwikkeld worden. De uitgebreide onderzoeksperiode werd onderverdeeld in vier meer hapklare tijdperken (1849-1879, 1880-1918, 1919-1944 en 1945-1965) , waarbij belangrijke gebeurtenissen telkens een eindmarkering betekenden. Om een beeld te vormen over de ideeën die leefden binnen de jeugdzorginstelling omtrent de cellulaire afzondering werd voor een kritische discoursanalyse gekozen waarbij een breed spectrum aan verschillende archiefdocumenten geraadpleegd werd, waaronder de jaarverslagen van de instelling, de pedagogische conferenties, onderrichtingen van het ministerie van Justitie en de institutionele correspondentie. Om het feitelijk gebruik in kaart te brengen, werden data uit de jaarverslagstatistieken, afzonderingsdagboeken en persoonsdossiers van leerlingen gebundeld. De kwantitatieve gegevens werden geanalyseerd op descriptief en correlationeel niveau. Om de evolutie van het praktisch gebruik in kaart te brengen werden de verschillende tijdsperiodes met elkaar vergeleken aan de hand van verschillende statistische testen. Vervolgens werden het discours en praktijk voor vier verschillende tijdsperiodes tegenover elkaar afgezet en geanalyseerd.

Resultaten

Globaal genomen kon uit de cijfers opgemaakt worden dat jongeren in de periode 1880-1918 het frequentst naar de afzonderingscel werden verwezen. Daarnaast toonde de data-analyse aan dat er geen graduele afname was in het gebruik van de afzonderingscel, ondanks de historische kritiek op deze maatregel (figuur 1). In de bestaande literatuur werd de overbevolking van de instelling vaak ingeroepen als reden voor het strafbeleid. Toch werd er geen significant verband gevonden tussen het aantal afzonderingen (de strengste strafmaat binnen de instelling) en het aantal jongeren in de jeugdzorginstelling. Daarbovenop komt dat de meeste jongeren in de afzonderingscel terecht kwamen omwille van lichtere overtredingen zoals wangedrag, opstandig gedrag, diefstal.... In de instelling werden voornamelijk het ontvluchten en zedenovertredingen als zware overtredingen beschouwd (figuur 2).

Zowel de globale data als de data die per tijdsperiode werd onderzocht, wezen op een primair gebruik van de cellulaire afzondering als een strafmaatregel. Hoewel het discours benadrukte dat de afzondering enkel in uitzonderlijke gevallen werd toegepast, toonde de data een ander verhaal. De afzondering werd in de meeste gevallen voor lichtere overtredingen toegepast. Gedurende de onderzoeksperiode werd de isolatie dus vooral met normaliserende en disciplinerende doeleinden ingezet. Het gebruik van de afzonderingscel wees daarnaast op een duidelijke nood in de instelling van Ruiselede om de orde te bewaren en moeilijk handelbare jongeren af te zonderen, zodanig dat de leefbaarheid van de verschillende secties of leefgroepen niet in het gedrang kwam. De isoleercel diende de jongeren interne reglementen te doen naleven. Daarnaast konden uit het gebruik en discours nog andere kleinere rollen afgeleid worden, zoals middel ter afschrikken van jongeren, een moraliserend middel en als beschermingsmaatregel. Daarenboven waren er opmerkelijk weinig grote evoluties die de rol en het gebruik van de afzonderingscel veranderden.

Ten slotte leidt deze meesterproef verklaringen voor de rol en het gebruik terug op verschillende interne factoren. Ten eerste speelde het karakter van de jongeren een meer doorslaggevende factoren voor het gebruik van de afzonderingscel dan de hoeveelheid jongeren in de instelling. Daarnaast faciliteerden ook het open karakter van de instelling (open deuren), de vaak gebrekkige opleiding van personeel en bepaalde interne reglementen (geen jongeren uit klas zetten wegens geen toezicht) het gebruik van de afzonderingscel, ondanks de pedagogische opvattingen die in Ruiselede leefden. Ook hadden externe factoren zoals veranderende wetgeving, de evolutie in de wetenschap en maatschappelijke kritiek een invloed op het discours en het gebruik van de afzonderingscel.

Download scriptie (2.02 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Prof. Dr. Sarah Van Ruyskensvelde
Thema('s)