César Franck: Messe à trois voix en la majeur, op. 12

Mattijs
Louwye

César Franck (Luik, 1822 – Parijs, 1890) is bij organisten bekend om zijn orgelcomposities, bij pianisten om zijn klaviermuziek en bij strijkers om zijn vioolsonate, strijkkwartet en pianokwintet. Dit is nochtans een klein deel van zijn œuvre. Zijn voorspoedige carrière als kapelmeester in de Sainte-Clotildekerk te Parijs leverde vooral religieuze werken op: cantates, motetten, Les sept paroles du Christ en croix (1859, CFF 180), de oratoria Ruth (1845 en 1860, CFF 179), Les Béatitudes (1869-1879, CFF 185) en Rébecca (1880, CFF 187) en de Messe à trois voix (CFF 203). De vocale muziek neemt echter een grote plaats in en één van die belangrijkste vocale werken wordt in deze scriptie uitvoerig besproken.

In 1872 verving hij het O Salutaris, CFF 206, door het elevatiemotet Panis angelicus. Op 24 april 1878, Pasen, vond de eerste uitvoering van de gereduceerde Messe à trois voix plaats in de Sainte-Clotilde. De Messe à trois voix was volgens de Franse musicoloog Joël-Marie Fauquet één van Francks weinige succesverhalen. Gedurende mijn onderzoek werd steeds duidelijker dat zijn mis niet uitsluitend als gebruiksmuziek voor de eredienst was bedoeld, maar ook als volwaardige concertmuziek moet worden beschouwd. Meerdere malen voerde Franck zijn Messe op concerten uit, zowel in zijn symfonische als gereduceerde vorm.

De stijl van de tijd stond gelijk met die van Franck. Zijn Messe à trois voix past in de context van Francks vroege werken. Grote misverstanden ontstonden, wanneer Vincent d’Indy onder het mom van ‘de toegewijde leerling’ een biografie van César Franck schreef. Daarin beschouwde hij Francks composities van vóór de Six Pièces d’orgue als minderwaardig, waardoor tal van zijn composities – waaronder de Messe à trois voix – naar de achtergrond verdwenen. Hoe dan ook heeft Franck in elk groot genre een meesterwerk nagelaten en daar behoort zijn Messe à trois voix zeker bij. Franz Liszt verkondigde niet voor niets dat zijn composities een waardige plaats naast die van J.S. Bach verdienden.

Er komen weinig solopassages voor sopraan, tenor en bas in voor. In het Panis angelicus speelt de cello een belangrijke solo, waaronder een canon in de unisono met de tenor. De traditie om een contrabas mee te laten spelen was niet onlogisch, omdat de koororgels uit die tijd geen uitgebreid pedaal hadden. Dit basinstrument werd als een goedkope oplossing gebruikt om een dure 16-voet pijpenreeks in een orgel uit te sparen. Het componeren voor drie stemmen is verrassend, maar niet uitzonderlijk. De tijdgenoten van Franck deden dit wel vaker. Voorbeelden hiervan zijn L. Cherubini, A.P.F. Boëly, P. Benoit en A. De Boeck.

De ‘snelle’ metronoomcijfers van Francks hand wijzen op een beperkt aantal koorzangers. De Italiaanse tempoaanduidingen bepalen naast het tempo ook het karakter en speelwijze van de compositie. Het populaire carillonmotief – dat een feestelijk klokkengelui imiteert – van het triomfantelijk Gloria mist duidelijk zijn effect, mocht men de Messe à trois voix met lagere metronoomcijfers uitvoeren.

Om tot slot een geïnformeerde, authentieke uitvoeringspraktijk te verkrijgen, is het noodzakelijk om de Latijnse teksten met een Franse tongval uit te spreken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een traktaat, geschreven door Aloys Kunc (1832-1895) in Toulouse, 1890.

Hoewel Francks vroegere werken als minderwaardig worden beschouwd, hoop ik dat de Messe à trois voix en la majeur, opus 12 van César Franck terug in een positief daglicht mag schitteren!

Mattijs Louwye

Download scriptie (5.09 MB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Dr. Stephan Weytjens