Computergestuurde reanimatietraining van verpleegkundigen in een ziekenhuis: zijn de technologie en de verpleegkundigen er klaar voor?

Melissa
De Regge

Melissa De Regge

COMPUTERGESTUURDE REANIMATIETRAINING: Zijn de technologie en de verpleegkundigen er klaar voor?

Een zwoele zomernacht in het ziekenhuis. De lichten zijn uit, alles stil. Een verpleegkundige loopt door de gangen. Ze komt de kamer binnen en treft een patiënt levenloos aan in bed. Hoe zal ze reageren, wat moet ze doen?

Elk ziekenhuis staat in voor de reanimatieopleiding van artsen en verpleegkundigen. Hoe dit gebeurt, blijkt nogal te verschillen: een rondvraag in verschillende Belgische ziekenhuizen toont immers een sterke diversiteit aan in de manier waarop de reanimatielessen gegeven worden. Ondanks de inzet van de ziekenhuizen wijzen studies ook uit dat de kennis en vaardigheden betreffende reanimatie bij verpleegkundigen zwak zijn. Nochtans is de kwaliteit van reanimeren van doorslaggevend belang voor de overleving na een hartstilstand.

Traditioneel geeft een instructeur les in kleine groepjes, wat zeer tijdrovend is en veel organisatie van de instellingen vraagt. Daarnaast bestaan er trainingssystemen die gesproken feedback geven via een reanimatiepop die aangesloten is op een computer uitgerust met speciale software die verbale instructies kan geven. Deze software, waarvan de bruikbaarheid reeds werd aangetoond, kan gebruikt worden om een autonoom zelfleerstation op te zetten. De nood aan instructeurs verdwijnt en men kan door de flexibiliteit van het systeem individueel, frequenter en doelgerichter trainen. Zo kan het zelfleerstation een efficiënte manier zijn om de technieken van basisreanimatie op te frissen.

Om het zelfleerstation te evalueren werd in een universitair ziekenhuis een volledig autonoom zelfleerstation voor reanimatie geïnstalleerd. Het bevindt zich in een kamer waarin een reanimatiepop verbonden is met een computer met de nodige software. Op een bijkomend computerscherm worden videoclips over hartmassage, beademing en de combinatie van beide technieken gedemonstreerd. Het bijzondere aan een zelfleerstation is dat de deelnemer tijdens de oefening begeleid wordt door real-time-feedback vanuit de computer terwijl de deelnemer reanimeert.

Er werd een onderzoek gevoerd bij 105 verpleegkundigen die deelnamen aan een basisreanimatieles in het zelfleerstation. Binnen dit onderzoek had elke deelnemer de mogelijkheid om gedurende één uur te oefenen en dit 24 uur op 24 en zeven dagen op zeven.

Vierenzestig procent van de verpleegkundigen was geslaagd, of behaalde met andere woorden de vereiste minimumscore van 70 %. Bij de 36% die een onvoldoende niveau voor de reanimatievaardigheden in het zelfleerstation behaalden lagen diverse oorzaken hiervan aan de basis. De totale oefentijd was iets hoger in de niet-geslaagde dan in de geslaagde groep. Ondanks de mogelijkheid om verschillende keren te oefenen waren er 11 verpleegkundigen in de niet-geslaagde groep die slechts éénmaal een oefening met hartmassage en beademen uitvoerden. Deze factoren kunnen er op wijzen dat de verpleegkundigen niet voldoende gemotiveerd waren om te slagen. De analyse van elke individuele oefening toont aan dat de redenen van niet-slagen divers zijn. Zowel problemen met de hartmassagediepte, de hartmassagesnelheid, het beademingsvolume of een combinatie van verschillende factoren konden als oorzaken gedefinieerd worden. Een aanvullende verklaring voor het falen kan het leeftijdsverschil van zes jaar tussen beide groepen zijn, met de ouderen in de niet-geslaagde groep. Het is gekend dat oudere personen iets trager leren, minder zelfvertrouwen hebben en meer fouten maken met betrekking tot computers en andere technologie

Om het al dan niet slagen tijdens de oefensessie in het zelfleerstation te kunnen vergelijken met de kwaliteit van de reanimatiehandelingen in de toekomst werd de groep willekeurig in twee groepen verdeeld. De ene groep kreeg een korte test na ongeveer een maand en de andere groep na ongeveer zeven maanden. De test bestond uit het gecombineerd uitvoeren van hartmassage en beademing op een reanimatiepop zonder dat de testpersoon hier vooraf van gewaarschuwd werd en zonder enige vorm van begeleiding. De resultaten tonen dat de slaag-faalscore in het zelfleerstation de kwaliteit van CPR na één en zeven maanden niet voorspelt. Er was vooral een groot verval van de diepte bij het geven van hartmassage. Dit is geen verrassing: ook het traditionele reanimatieonderwijs en vorige studies met feedbacksystemen beschreven gelijkaardige uitkomsten. Repetitief trainen en het gebruik van toestelletjes die de reanimatiediepte aangeven, zouden hieraan een eerste oplossing kunnen zijn. Ten tweede wordt zowel voor het traditionele reanimatieonderwijs als voor computergestuurde systemen gesuggereerd dat overtraining resulteert in betere vaardigheden op lange termijn. Overtraining via groepssessies met instructeurs lijkt in de meeste ziekenhuizen echter niet haalbaar. Maar het gebruik van het zelfleerstation biedt wel meer flexibiliteit en een relatief kortere oefentijd in vergelijking met de traditionele les. Het zorgt er bijgevolg voor dat de verpleegkundigen vaker kunnen oefenen binnen dezelfde totale tijdsinvestering.

De vrije manier van trainen in het zelfleerstation toont aan dat de meerderheid van de verpleegkundigen een goed resultaat kan behalen. Verder onderzoek en aanpassingen aan het zelfleerstation zijn echter nog nodig om de slaagkansen te maximaliseren en betere resultaten te behalen op lange termijn.

Potentiële strategieën om de reanimatievaardigheden te verbeteren zijn onder meer het slagen in de voorbereidende beademings- en hartmassageoefening vooraleer men kan starten met de oefening waarin hartmassage en beademing gecombineerd worden, een minimum aan oefentijd opleggen in het zelfleerstation, het extra stimuleren van niet-geslaagde deelnemers om door te gaan met trainen tot een goed competentieniveau bereikt is, overtrainen van reanimatievaardigheden, een gedetailleerd leerplan en een individueel aangepaste intervaltijd tussen de trainingen.

 

Download scriptie (964.12 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2010