Maak online aanzetten tot zelfdoding strafbaar en zet meer in op preventie en herstel door de jeugdparketten bij cyberpesten

David
Hublé

Je denkt dat je mooi bent, maar eigenlijk ben je lelijk en idioot. Je zou beter jezelf ophangen.

‘ra, ra, wie is da’, schrijft een minderjarige scholier onder een naaktfoto die hij van een minderjarig meisje in vertrouwen toegestuurd kreeg en achter haar rug op facebook zet.

Cyberpesterijen nemen de laatste jaren steeds agressievere vormen aan, tot het bevel om zelfmoord te plegen toe. Naaktfoto’s die minderjarige meisjes in het volste vertrouwen aan hun vriendje opsturen worden door datzelfde ‘vriendje’ te grabbel gegooid op het internet. Volgens het parket Halle-Vilvoorde vinden maandelijks zelfmoordpogingen plaats door tieners als gevolg van dergelijke uit de hand gelopen gevallen van sexting.

Hoe ver laten we het nog komen?

De Vlaamse scholierenkoepel vraagt zich op haar website terecht af ‘Hoe ver laten we het nog komen?’ Hoe goed bedoeld ook, volgens de Vlaamse scholierenkoepel lossen dansjes en polsbandjes tegen pesten het probleem niet op. Burgerinitiatieven zoals hackersgroepen die overheidswebsites platleggen na de zoveelste zelfmoord door een tiener of motorclubs als ‘Templars Against Child Abuse’ die gepeste scholieren afzetten en ophalen aan de schoolpoort zijn begrijpelijk maar vormen evenmin de juiste oplossing.

Wat werkt wél in de strijd tegen cyberpesten?

In het kader van deze scriptie werd getracht een antwoord te formuleren op de vraag wat wél werkt in de strijd tegen cyberpesten en werd onderzocht op welke wijze de jeugdparketten in samenwerking met de politiediensten een krachtdadige, doch preventieve en op herstel gerichte rol kunnen spelen. Daarvoor was het nodig het probleem vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. Wij deden drie dingen: (1) het fenomeen cyberpesten vanuit een niet-juridische (criminologische) hoek bestuderen (Deel 1), (2) kijken hoe cyberpesten juridisch wordt omschreven in de wet (Deel 2) en (3) kijken hoe de politiediensten en het jeugdparket van Halle-Vilvoorde klachten van minderjarigen juridisch omschrijven en vooral wat er achteraf met die dossiers is gebeurd (Deel 3). Hierbij werd constant teruggekoppeld naar de eerste tweede delen van de scriptie. Daardoor krijgt de lezer een zeer diepgaand en praktisch inzicht in de problematiek. Dit is vooral interessant voor de onderwijssector in het algemeen en leerkrachten in het bijzonder. 

Burgerschapsvorming

De onderwijswereld heeft momenteel onvoldoende juridische kennis over de cyberpestproblematiek: (1) is dergelijk gedrag strafbaar? (2) welke weg moet door wie worden bewandeld om juridisch gevolg te geven aan een cyberpestdossier? Justitie zal in dergelijke zaken steeds het laatste woord hebben, of men dat nu wil of niet. Een argument te meer voor scholen en leerkrachten om zich te verdiepen in het fenomeen en oog te hebben voor hoe de bevoegde instanties cyberpestgedrag juridisch benaderen en afhandelen en deze kennis en inzichten over te dragen op de leerlingen. Deze kennisoverdracht is zeer belangrijk in het kader van burgerschapsvorming en zal een preventief effect hebben aangezien leerlingen met de neus op de wet worden gedrukt, wat een rem zal betekenen op het stellen van cyberpestgedrag.

Hiaat in de wetgeving

In een reactie op dit onderzoek in de media merkte de huidige minister van justitie terecht op dat de meeste vormen van cyberpesten reeds vallen onder de bestaande misdrijven uit het strafwetboek. Uit ons onderzoek kwam inderdaad naar voor dat voor cyberpesten in de wet geen aparte omschrijving kan worden gevonden, maar dat de meeste cyberpestvormen die in de criminologische literatuur worden beschreven kunnen worden ondergebracht onder de bestaande wettelijke bepalingen.

Voor één bepaalde vorm van cyberpesten is dit echter niet het geval: het aanzetten tot zelfdoding. De dossierstudie die wij hebben verricht bij het parket Halle-Vilvoorde wees uit dat de online conversaties tussen pesters en hun slachtoffers vaak enorm grof zijn en de verwensingen die de slachtoffers naar het hoofd geslingerd krijgen niet zelden gepaard gaan met het aanzetten tot zelfdoding. Het aantal tieners in binnen-en buitenland dat de laatste jaren zelfmoord heeft gepleegd ten gevolge van online pesterijen is onrustwekkend te noemen. Tijdens mijn onderzoek heb ik het meegemaakt dat een meisje op het punt stond zelfmoord te plegen. Gelukkig kon een parketmagistraat tijdens het opsporingsonderzoek net op tijd tussenkomen.

Dat hier kan worden gesproken over een ernstige hiaat in onze wetgeving werd in de media bevestigd door het federaal parket, dat onze vraag om het aanzetten tot zelfdoding strafbaar te stellen uitdrukkelijk steunt.

Wij kwamen tot het besluit dat het ontbreken van een specifiek wettelijk kader m.b.t. cyberpesten (zoals dat bijvoorbeeld bestaat in de VS) een ernstig nadeel inhoudt: er kunnen geen gerichte listings worden getrokken uit de databanken van de politiediensten en de parketten aangezien de term er niet in voorkomt. Zicht krijgen op de afhandeling van cyberpestdossiers door de gerechtelijke diensten is dan ook quasi onmogelijk is. Diverse parketten die we contacteerden noemden dit een ernstig probleem. Er kan dan ook worden geadviseerd om een aparte herkenningscode te laten toevoegen aan de dossiers, waardoor wél statistieken zouden kunnen worden getrokken. 

Meer inzetten op preventie en herstel door de jeugdparketten.

Minderjarige leerlingen uit het secundair onderwijs kunnen in België niet worden vervolgd voor cyberpesterijen aangezien zij vallen onder het jeugdrecht en niet onder het strafrecht dat op volwassenen van toepassing is. Een speciale afdeling van het parket zal zich dan ook inlaten met dergelijke dossiers. Er wordt gesproken over het jeugdparket. Tijdens dit onderzoek kwamen wij tot de conclusie dat de jeugdparketten o.b.v. de jeugdbeschermingswet over zeer waardevolle instrumenten beschikken om een preventieve en op herstel gerichte rol te spelen m.b.t. cyberpesten. Het jeugdparket kan concreet drie dingen doen als zij een klacht ontvangt: (1) een waarschuwingsbrief sturen aan de dader, (2) de dader mondeling herinneren aan de wetgeving die op zijn gedrag van toepassing is door hem uit te nodigen op het parket en (3) een herstelbemiddeling organiseren tussen de dader en het slachtoffer. In de praktijk wordt nog te weinig gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. In geen enkel van de bestudeerde dossiers werd bijvoorbeeld een waarschuwingsbrief gestuurd aan de dader. De herstelbemiddelingsdiensten zijn vragende partij om nog meer beroep te doen op de mogelijkheid een herstelbemiddeling te organiseren. 

Download scriptie (1.59 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Prof. Dr. G. LAUWERS