Das Schwierige liegt in der Sprache - Over de taal van Heidegger

Geert
Gooskens

‘Das Schwierige liegt in der Sprache’ – Over de taal van Heidegger



Het werk van Martin Heidegger wordt beschouwd als moeilijk toegankelijk. Wie in zijn denkwereld wil treden, moet worstelen met zinnen als 'Het niet nietigt onophoudelijk'. Dergelijke formuleringen lokken zeer heftige reacties uit bij de lezers van Heideggers geschriften: van beate bewondering en slaafse napraterij, tot ongenuanceerde afwijzing en spot.



In hun heftigheid staan beide reacties een onderzoek naar het statuut en de inzet van Heideggers wonderlijke schrijven in de weg. De voorliggende verhandeling is een poging tot een dergelijk onderzoek. Er worden een aantal afbakeningen aangebracht om zicht te krijgen op de eigenheid van het heideggeriaanse schrijven en de wijze waarop deze schriftuur samenhangt met de vraag die Heideggers gehele denken beheerst, namelijk die naar het zijn.



De traditie van de metafysica is het zijn vergeten. Dit wil niet zeggen dat de denkers van het verleden nooit over zijn gesproken hebben, integendeel zelfs. Het zijn is alleen altijd ter sprake gebracht als iets dat het niet is, namelijk als een zijnde (het Goede, God etc.). Zo is het zijn zelf, alle ontologie ten spijt, altijd verzwegen gebleven. De zijnsvergetelheid is een zijnsverwezegenheid.

Heidegger staat voor de opgave een taal te spreken die de ontologische Differenz (het onderscheid tussen zijn en zijnde) respecteert en het zal blijken dat het zeer moeilijk, zoniet onmogelijk is, om een dergelijke taal realiseren. Met het al dan niet volbrengen van deze taak staat of valt echter Heideggers gehele denken dat precies een poging is om het zijn als het zijn te zeggen. Het taalgebruik van Heidegger is dus niet zomaar supplementair aan zijn denken, maar het strijdtoneel waar zijn denkpoging faalt of zegeviert.

De poging om de eigenheid van Heideggers spreken en schrijven te bepalen, gebeurt dus voortdurend tegen de achtergrond van de vraag of Heidegger zich buiten het domein van een voorstellende taal kan begeven en op die manier het zijn als het zijn zelf kan laten verschijnen. Om dit project ten uitvoer te brengen heb ik vier stappen ondernomen, die corresponderen met de vier hoofdstukken van deze verhandeling.

 

Hoofdstuk 1 – Opschudding om niets

Maar is al dat gepraat over ‘het zijn’, over ‘iets anders dan het zijnde’ wel zinvol? Gaan Heideggers geschriften eigenlijk wel ergens over? Of bestaan ze uit duizenden schrifttekens waaraan echter geen betekenis kleeft?

Deze verdenkingen rijzen automatisch bij het lezen van Heideggers werk en zijn uitgewerkt door taalanalytische filosofen als Rudolf Carnap en Ernst Tugendhat. Beide argumenteren, hoewel op zeer verschillende wijze, dat al het spreken over iets dat geen zijnde is (Heideggers ‘zijn’) onzinnig is. Pas als deze critici van een antwoord zijn voorzien kunnen we overgaan tot een filosofische duiding van Heideggers taalgebruik. Een dergelijke duiding blijft namelijk problematisch zolang dit taalgebruik onder de verdenking van zinloosheid staat.

 

Hoofdstuk 2 – In de greep van het woord

Als Heideggers schrijven niet zinloos is, kan het dan wetenschappelijk worden genoemd? Is het een ‘zijnswetenschappelijk jargon’?

In het tweede hoofdstuk wordt Heideggers taal afgebakend van het gepraat, waar ook het wetenschappelijke taalgebruik onder ressorteert. In het gepraat wordt de taal namelijk gebruikt om het zijnde af te beelden. Heidegger wil de taal echter niet gebruiken, maar naar haar luisteren. Het niet-luisteren naar de taal brengt hij in de Einführung in die Metaphysik in verband met de zijnsvergetelheid. Er zal worden getoond hoe Heideggers ‘luisteren naar de taal’ precies in zijn werk gaat, wat het geweld is dat bij dit luisteren komt kijken en hoe de grondwoorden van het denken doorheen dit geweld uiteindelijk wijzen in de richting van iets dat geen zijnde meer is.


Hoofdstuk 3 – Dichten, denken en on-verborgenheid

Als Heideggers schrijven niet wetenschappelijk is, en het zijnde niet afbeeldt of representeert, is het dan een dichterlijk schrijven? Valt de Gesamtausgabe eigenlijk onder de ‘poëzie’ en daarmee onder de ‘literatuur’?

Heideggers taal wordt vaak ‘poëtisch’ of ‘dichterlijk’ genoemd. Ten onrechte, zoals uit dit hoofdstuk zal blijken. Uitgaande van een citaat uit de Brief über den Humanismus bespreek ik in dit hoofdstuk de verhouding van dichten en denken. Het gaat om vormen van spreken die niets afbeelden, maar iets bewerken en door Heidegger als een volbrengen worden bepaald. Waarin bestaat dit volbrengen precies? En waarin verschillen het denkende en het dichterlijke sprekend-volbrengen?

 

Hoofdstuk 4 – De taal van het verlangen

Als Heideggers geschriften geen technisch jargon spreken, en ook geen poëzie zijn, wat zijn ze dan wel? Is het mogelijk om dit taalgebruik van een positieve duiding te voorzien in het licht van Heideggers poging het zijn te zeggen?

Uit het vorige is duidelijk geworden dat ieder echt spreken een volbrengen is, het brengt iets op oorspronkelijke wijze in de openbaarheid en beeldt het niet af. Het echte zeggen is een aanwezig-maken. Dit levert echter een probleem op. Het zijn dat Heidegger als zijn ter sprake wil brengen is geen aanwezig/openbaar/fenomenaal iets, maar gaat aan de orde van het aanwezige vooraf en laat zich daar niet in voegen. Ieder spreken over het zijn (als een openbarend spreken) stelt het dus automatisch voor als iets dat het niet ‘is’, namelijk iets aanwezigs en dus een zijnde. In de geschriften van Heidegger treffen we verschillende strategieën aan om met deze fundamentele paradox. Uiteindelijk loopt Heideggers poging het zijn zelf te onthullen uit op een openbaring zonder openbaring en niet op een openbaring zondermeer van ‘dat wat zijn is’.

Download scriptie (590.13 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2007