De Belgische biobrandstofindustrie; De impact van het Europees biobrandstofbeleid op de Belgische biobrandstofindustrie

Toon
Van de Plas

De Belgische biobrandstofsoep

 
De olieprijs scheert tegenwoordig weer hoge toppen. In de zomer van 2007 mochten automobilisten niet sneller dan 90 km/u rijden omwille van het smogalarm. Orkanen in Amerika en spanningen in het Midden-Oosten zorgen voor een onzekere olietoevoer. Het wordt steeds meer duidelijk dat ons benzine en diesel verslindend wegtransport aan verandering toe is. Autoproducenten, brandstofleveranciers en overheden zoeken koortsachtig naar alternatieven. Een van de meest belovende technologieën die op korte termijn oplossing kan bieden zijn de biobrandstoffen.
 
Momenteel is de Europese transportsector nagenoeg volledig afhankelijk van fossiele brandstoffen. Hoewel fossiele brandstoffen bijzonder geschikt zijn als energiebron hebben ze enkele belangrijke nadelen. Ten eerste zal er ooit een einde komen aan de voorraad ruwe aardolie. Ten tweede is Europa voor meer dan 70% afhankelijk van de invoer van ruwe aardolie. Ten slotte zorgt de verbranding van fossiele brandstoffen voor enorme milieuvervuiling.
 
Al enkele decennia zijn wetenschappers op zoek naar alternatieven voor benzine en diesel. Brandstoffen gewonnen uit biomassa, zogenaamde biobrandstoffen, vormen één van die alternatieven. De eerste generatie biobrandstoffen wordt nu reeds op grote schaal in verschillende delen van de wereld geproduceerd op basis van tarwe, koolzaad, palmolie en andere voedingsgewassen. De twee meest bekende types biobrandstof zijn bio-ethanol (een substituut voor benzine) en biodiesel (een substituut voor diesel).
 
Bio-ethanol en biodiesel lijken in grote mate op hun fossiele equivalenten qua chemische eigenschappen. Daarom zijn benzine en diesel die beperkte volumes biobrandstof bevatten volkomen compatibel met de huidige benzine- en dieselmotoren. Bijgevolg is het ‘in theorie’ mogelijk om op korte termijn gedeeltelijk over te schakelen op biobrandstoffen.
 
In Noord- en Zuid-Amerika hebben biobrandstoffen al een groot marktaandeel bereikt. Europa wil niet onderdoen en gaf in 2003 haar lidstaten de opdracht om tegen 2010 een biobrandstofaandeel van 5,75% na te streven. De lidstaten kunnen zelf kiezen hoe ze dit bereiken maar zijn echter niet verplicht om deze streefcijfers daadwerkelijk te halen.
 
Biobrandstoffen hebben één heel belangrijk nadeel ten opzichte van fossiele brandstoffen. Biobrandstoffen zijn duurder. Daarom staat de Europese Unie haar lidstaten een accijnsvermindering op biobrandstoffen toe opdat deze aan de pomp even veel zouden kosten als fossiele brandstoffen.
 
Het werd al snel duidelijk dat de streefcijfers van de EU niet volstaan. Slechts twee lidstaten hebben het streefcijfer van 2005 gehaald. Enkel Duitsland en Zweden haalden een biobrandstofaandeel van meer dan 2%. Alle andere lidstaten bleken onvoldoende promotie te hebben gevoerd. Daarop heeft de EU begin 2007 al haar lidstaten verplicht om tegen 2020 een biobrandstofaandeel van 10% te halen.
 
België heeft gekozen voor een erg overheidsgebonden biobrandstofproductie. De accijnsverlaging die gepaard gaat met de verdeling van biobrandstoffen betekent voor de overheid een aanzienlijk bedrag aan misgelopen accijnzen. Daarom kregen slechts enkele Belgische biobrandstofproducenten een licentie die recht geeft op een accijnsverlaging op biobrandstoffen.
 
Na langdurige procedures en opeenvolgende vertragingen konden acht geselecteerde biobrandstofproducenten begin 2007 starten met de productie en verkoop van biobrandstoffen in België. Doch al snel bleek dat nagenoeg geen enkele brandstofverdeler in België bereid was om op vrijwillige basis biobrandstoffen te verkopen. Enkel in sommige Total tankstations is het momenteel mogelijk diesel te tanken die ongeveer 3% biodiesel bevat.
 
Uiteindelijk koos de overheid voor een aanvullende maatregel om het aandeel biobrandstoffen te verhogen. Vanaf 2008 moeten brandstofverdelers 5% biodiesel bij hun diesel mengen en vanaf 2009 zullen ze 7% bio-ethanol bij hun benzine moeten mengen. Deze werkwijze is uiteraard veel effectiever en doorzichtiger.
 
Ondanks de vele voordelen van biobrandstoffen en de aanmoedigingen van de Europese Unie zullen biobrandstoffen op lange termijn onze fossiele brandstoffen nooit kunnen vervangen. Enkele belangrijke kanttekeningen en recente ontwikkelingen maken duidelijk dat biobrandstoffen een beperkt potentieel hebben.
 
Momenteel worden biobrandstoffen gewonnen uit voedingsgewassen waardoor dit type brandstof duur is. Bovendien krijgt de voedingssector te maken met een nieuwe concurrent waardoor de vraag samen met de prijs naar voedingsgewassen stijgt. Door de recente groei in biobrandstofverbruik worden nu pas de eerste gevolgen duidelijk zoals bleek uit een recente publicatie van de VN Food&Agriculture Organisation. De studie toonde aan dat de prijzen van voedingsgewassen die ook gebruikt geworden voor de productie van biobrandstoffen in 2007 bijna 13% stegen.
 
Europa wenst dat biobrandstoffen hoofdzakelijk op basis van lokaal geteelde energiegewassen worden geproduceerd. Op deze manier is Europa minder afhankelijk van andere regio’s voor haar energietoevoer en bovendien is dit beter voor het milieu. Indien België volledig zou willen overschakelen op biobrandstoffen is er ongeveer twee maal de oppervlakte van België nodig om voldoende koolzaad en tarwe te telen. Zelfs indien België slechts 5,75% (streefcijfer van de EU) van haar brandstof zou willen vervangen door biobrandstoffen, zal ons land op korte termijn massaal koolzaad en palmolie moeten invoeren. België zal bijgevolg afhankelijk worden van landen als Maleisië en Indonesië voor de invoer van energiegewassen.
 
Ten slotte moeten we geen milieuwonderen verwachten van biobrandstoffen. Het voorzetsel ‘bio’ is nogal misleidend omdat de productie van biobrandstoffen nogal energie-intensief is. Algemeen wordt aangenomen dat de huidige biobrandstoffen resulteren in een reductie van CO2-uitstoot van 30%. Stel dat in het beste geval België tegen 2010 het door Europa voorgeschreven biobrandstofaandeel van 5,75% haalt, dan zal deze maatregel een vermindering van 1,7% CO2-uitstoot hebben bereikt. De invoering van biobrandstoffen heeft met andere woorden veel geld en moeite gekost waarvan het milieu hoegenaamd niets zal voelen.
 
Het grootste voordeel van biobrandstoffen is dat ze op eenvoudige manier en op korte termijn kunnen worden ingevoerd in het huidige wegtransport zoals landen als Duitsland en Zweden hebben bewezen. Toch is ons land er in geslaagd om de invoering van biobrandstoffen nodeloos ingewikkeld te maken waardoor op dit moment het Belgische biobrandstofaandeel nog steeds rond nul zweeft. Bovendien is iedereen het erover eens dat biobrandstoffen slechts een tussentijdse oplossing zijn. Hoewel er regelmatig nieuwe biobrandstoftechnieken opduiken zullen biobrandstoffen nooit de huidige hoeveelheden fossiele brandstoffen kunnen vervangen. Op lange termijn zijn er meer duurzame oplossingen nodig waarin overheden beter zouden investeren.

Download scriptie (1.36 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2003