De depositogarantie: zijn uw spaarcenten effectief beschermd?

Steffi
Illegems

Blijven uw spaarcenten ook ‘gespaard’ bij faillissement van uw bank? Het Belgische depositogarantiestelsel.

“BNP Paribas Fortis failliet”, zo kopt uw favoriete ochtendkrant. De wereldwijde financiële crisis sinds 2008 heeft bewezen dat een dergelijk scenario niet zo onrealistisch is als we wel zouden willen. Het faillissement van onder andere Lehman Brothers doet ook bij u vast wel een belletje rinkelen. Uw eerste reactie in een dergelijke situatie bestaat vermoedelijk uit paniek. Wat met uw zichtrekening bij deze bank? Meer zelfs, bent u uw zuurverdiende spaargeld kwijt? Welke stappen moet u ondernemen? Inderdaad, in dit geval treedt het Belgische depositogarantiestelsel in werking, ter bescherming van uw tegoeden bij de failliete bank. Wat houdt deze bescherming juist in? Daarenboven, is de huidige bescherming effectief of moet deze worden bijgestuurd? Dit alles komt aan bod in de meesterproef van Steffi Illegems, Master in de rechten aan de UAntwerpen.

Het Belgische en Europese depositogarantiestelsel

Eerst en vooral moet worden benadrukt dat elk depositogarantiestelsel twee functies heeft. Ten eerste moet het spaarders (‘deposanten’) beschermen tegen faillissement of insolventie van de financiële instellingen waarbij zij klant zijn. Daarenboven zou het depositogarantiestelsel moeten bijdragen tot het creëren van vertrouwen en stabiliteit in de financiële markten. In hoofdzaak omvat dit het vermijden van bank runs. Bij de beoordeling van de effectiviteit van de Belgische depositogarantie moet bijgevolg vooral worden nagegaan of deze twee functies voldoende vervuld zijn.

In België wordt het depositogarantiestelsel hoofdzakelijk beheerd door het Bijzonder Beschermingsfonds voor de deposito’s, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen (BBF). Het BBF wordt daarbij sterk beperkt in vrijheid door de Europese wetgever, die door middel van voornamelijk twee Europese richtlijnen de diverse nationaalrechtelijke depositogarantiestelsels verregaand harmoniseerde.

Wat levert dit samenspel aan Belgische en Europese regelgeving dan concreet op voor de Belgische spaarder? Wanneer zijn bank failliet gaat of wanneer de toezichthouder – meestal  de Nationale Bank van België – besluit tot ‘deficiëntie’ (de facto faillissement)  van de bank, heeft hij recht op een tegemoetkoming van maximaal 100 000 euro, per deposant, per financiële instelling en per categorie van tegoeden. Deze tegemoetkoming moet binnen twintig werkdagen worden uitgekeerd. Op het eerste zicht mag de modale Belgische spaarder dus op beide oren slapen, en is hij verzekerd van een relatief snelle en ruime tegemoetkoming.

Pijnpunten in het systeem

Schijn bedriegt echter. De juridische en rechtseconomische analyses die werden uitgevoerd in de meesterproef, tonen meerdere pijnpunten aan. Zo is de uitbetalingstermijn van twintig werkdagen bijvoorbeeld veel te kort en in de praktijk niet haalbaar. De spaarder zal dus in de kou blijven staan en mogelijk gedurende maanden geen enkele uitkering ontvangen. In het geval van een spaarder die al zijn gelden, inclusief zichtrekeningen, bij een en dezelfde bank heeft geplaatst, wordt duidelijk wat voor drama dit kan betekenen. In de meesterproef wordt daarom gepleit voor het invoeren van een gefaseerde uitbetaling in schijven. Een dergelijk systeem wordt momenteel weliswaar verboden door de Europese wetgever.

Wat betreft de financiering van de depositogarantie is men op de goede weg door onder meer het invoeren van risicogerelateerde bijdragen, te betalen door de financiële instellingen zelf. Ook dit aspect is echter niet vrij van gebreken. De financiering door de banken zelf is immers ruim onvoldoende om de uitkeringen bij faillissement van een grote bank te kunnen dekken. Bijgevolg is het dus grotendeels de overheid – en dus de belastingbetaler/uzelf – die de depositogarantie in feite zal financieren. Of dit steeds een haalbare kaart is, blijft daarbij een open vraag.

Verder werd in het kader van de meesterproef een korte enquête uitgevoerd bij in totaal 156 deelnemers. Er werd hoofdzakelijk gepeild naar de kennis van de deelnemers over het Belgische depositogarantiestelsel en naar hun vertrouwen in dit stelsel. Uit de resultaten blijkt dat een meerderheid onvoldoende op de hoogte is van de hen geboden bescherming. De oorzaak daarvan is vermoedelijk minstens deels te vinden in de wettelijke informatieverplichting die op de banken rust ten aanzien van hun deposanten. Deze is momenteel te summier omschreven in de wet. Daarenboven heeft de meerderheid eveneens geen vertrouwen in de depositogarantie. Zodoende is het gevaar op bank runs nog steeds reëel.

Taak van de wetgever?  

Is het huidige depositogarantiestelsel dus effectief en worden de twee hierboven genoemde functies vervuld? De in de meesterproef geschetste pijnpunten maken duidelijk dat dit niet integraal het geval is. Er kan daarbij worden besloten dat de Belgische depositogarantie eerder de eerste functie dient (bescherming van spaarders) dan de veel belangrijkere tweede functie (stabiliteit en vertrouwen in de financiële markten). De belangrijkste aanbeveling in de meesterproef naar de wetgever toe is dan ook om te proberen het vertrouwen van de spaarders in de depositogarantie aan te zwengelen.

Een depositogarantiestelsel zou immers in se eerder moeten zijn ontworpen om spaarders vertrouwen te bieden in het financiële stelsel, dan om spaarders te beschermen tegen de gebreken van dit stelsel. De depositogarantie is daarbij een van de weinige leerstukken in ons rechtssysteem die ontworpen zijn om juist niet in de praktijk te worden gebruikt.

Download scriptie (1.05 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2014
Promotor(en)
-