De economieën van Tsjechië en Slowakije. Een vergelijking.

Karl
Kozareff

De economieën van Tsjechië en Slowakije: Een vergelijking

 

Een historische terugblik

Tsjechië telde van oudsher drie miljoen etnische Duitsers en behoorde economisch en cultureel eeuwenlang tot de Duits-Oostenrijkse invloedssfeer. Het land was technologisch sterk ontwikkeld en werd in 1948 geïsoleerd van zijn traditionele handelspartners door het ‘ijzeren gordijn’.

Slowakije leefde tot 1918 onder de hegemonie van Hongarije binnen de eenheid Oostenrijk-Hongarije. Het land was eerder een landbouwgebied. Het was industrieel vooral een toeleverancier van halffabrikaten ten behoeve van de Tsjechische industrie.

Na Wereldoorlog I werden beide landsdelen door de ‘Nationale Raad’ te Parijs samengevoegd tot de staat Tsjecho-Slowakije, maar deze vereniging ging niet van harte. Slowakije wist zich op velerlei gebied door de Tsjechen achteruitgesteld, werd vanuit Praag bestuurd en drong aan op zelfbestuur.

 

De geleide economie

Van 1948 tot 1989 werkten beide deelstaten onder de geleide economie. Dit hield onder meer in dat de industrie zijn orders kreeg toegeschoven door de Staat. Was het budget niet toereikend om de bestelde goederen te produceren, dan werd er door de Staatsbank een aanvullende lening verstrekt. Een hoge schuldpositie bij de Staatsbank was echter heel gewoon, en inherent aan het systeem.

 

Het wegvallen van de Comecon. Een economie in transitie.

In 1990 stortte de communistische economische gemeenschap, de Comecon, in elkaar en werd de wapenproductie afgebouwd. Hierdoor werd, vooral in Slowakije, de zware industrie lamgelegd. De conversie van de wapenindustrie naar de productie van verbruiksgoederen die de markt verlangde was niet realiseerbaar op korte termijn. Het IMF, de Wereldbank en de EU eisten een snelle privatisering van de overheidsbedrijven en een snelle terugkeer naar de vrije markteconomie.

De couponprivatisering: wonderdrankje met giftige nasmaak.

Strategische bedrijven zoals banken, energiebedrijven en bedrijven van openbaar nut werden bij aanvang niet ter privatisering aangeboden. De niet-strategische bedrijven droegen een hoge schuldenlast en waren geen voer voor buitenlandse investeerders.

Tsjecho-Slowakije koos daarom in 1990 voor de ‘couponprivatisering’ van zijn niet-strategische staatsbedrijven. Hierbij konden burgers mede-eigenaar worden van een industrieel conglomeraat.

Couponfondsen. Corruptie en belangenverstrengeling

Quasi alle burgers kochten coupons aan. Er ontstonden al vlug couponfondsen waaraan de bevolking zijn deelbewijzen kon voortverkopen. Het waren de rijke industriëlen en de machthebbers van voorheen, en die beschikten over sterke connecties bij de Staatsbanken, die deze fondsen beheerden en zodoende voor een prikje in het bezit kwamen van belangrijke industriële conglomeraten.

Zij herstructureerden de leefbare bedrijfsonderdelen en verkochten ze door met winst. Leeggeroofde conglomeraten gingen echter niet failliet. De faillissementswetgeving stond immers nog nergens en het juridisch apparaat werkte hervormingen tegen, zodat de Staatsbanken geld moesten blijven lenen aan de faillerende leeggeroofde conglomeraten om niet zelf bankroet te gaan. Deze ‘bad loans’ verhoogden in sterke mate de schuld van de bedrijven tegenover de banken.

De periode 1992-1997. Het ‘Tsjechische Wirtschaftwunder’ en de crisis van 1997.

"De periode tot en met 1997 was zowel voor Tsjechië als voor Slowakije bijzonder pijnlijk. Het is haast niet te geloven met welke naïviteit deze landen (gepusht door het IMF, de Wereldbank en de EU) ervan uitgingen dat ze in staat zouden zijn om de herstructurering van een geleide economie naar een vrije markteconomie geheel op eigen kracht te kunnen realiseren.”

De nieuwe rendabele bedrijven zorgden wel voor industriële bedrijvigheid. Ze voerden arbeidsintensieve nabewerkingen uit op half afgewerkte fabrikaten. Dit soort opdrachten brachten nagenoeg geen vernieuwende technologische kennis of managementtechnieken in het land.

De werkloosheid daalde en de lonen stegen in belangrijke mate. Hierdoor nam echter de competitiviteit van het productieapparaat af en begon de orderportefeuille na enige tijd te slinken. Door de gestegen welvaart werd het consumptiepatroon van de bevolking verlegd naar dure Westerse goederen, resulterend in een onrustwekkende stijging van het deficit op de betalingsbalans.

Als nasleep van de Aziatische economische crisis, medio 1997, spatte de Tsjechische economische zeepbel uit elkaar en het land stortte in een diepe economische crisis. Hierdoor kwam de groei van de economie in beide landen tot staan. Het was opvallend dat Tsjechië hierbij veel zwaarder getroffen werd dan Slowakije. Dit is te verklaren door het feit dat Slowakije een voorzichtiger economisch beleid had gevoerd en minder geïntegreerd was in de wereldhandel dan Tsjechië.

 

Herstructurering van de banken in 1998

Banken en industriële bedrijven waren hecht verbonden door wederzijdse schuldrelaties. Door schuldherschikking werden deze schulden overgenomen door de Staat en ondergebracht bij de Konsolidacni Banka. De historische banden werden doorgeknipt.

De Foreign Direct Investment (FDI) Boom. Technologie inflow na 1998.

Door de versoepeling van de wetgeving die het eigendomsrecht voor buitenlanders beperkte, kwam er interesse vanuit de EU-landen om geprivatiseerde bedrijven en banken over te nemen.

Sinds 1998 kan men spreken van een werkelijke technologie inflow, vooral dan door de buitenlandse bedrijven die zich in beide landen blijvend kwamen vestigen.

 

Een vergelijking van het BBP en van de FDI

Het BBP per capita bedroeg in 2001 in Tsjechië 14400 USD, en in Slowakije 11500 USD. Tsjechië is momenteel dus welvarender dan de Slowakije.

Tsjechië kende cumulatief per capita, sinds 1993, de hoogste FDI inflow van alle landen in transitie.

Slowakije kende in het laatste kwartaal van 2002 de grootste groei van het BBP van alle Visegrad landen. Het lijkt erop dat Slowakije daarbij begonnen is aan een inhaalbeweging.

 

Toekomstverwachtingen?

Beide landen kenden in 2002 een stijgend deficit op hun lopende rekening en een budgettair deficit. De privatiserings- en FDI-inkomsten waren echter in 2002 nog in staat om het deficit op de handelsbalans op te vangen.

Algemeen wordt aangenomen dat Tsjechische en Slowaakse industriëlen nog te weinig ervaring hebben inzake bedrijfsbeleid en marketing. De vraag stelt zich dan ook of deze bedrijven sterk genoeg zullen staan om de verhoogde concurrentiedruk, die samengaat met een integratie in de EU, het hoofd te kunnen bieden.

Een belangrijke uitdaging voor beide republieken zal erin bestaan om een hightech industrie van de grond te krijgen. Dat beide landen deze optie potentieel in zich hebben bewijst de beslissing van IBM om zijn R&D afdeling in Brno (Tsjechië) op te zetten.

Slowakije werkt aan de invoering van een ‘Flattax’ van 20%. Dit is een eenvormige taks op lonen en transacties in de handel en in de nijverheid. Deze Flattax zou wel eens een sterke aantrekkingskracht kunnen uitoefenen om verdere FDI aan te trekken.

 

Beide landen vertonen enige overeenkomst met hetgeen zich in Vlaanderen afspeelde qua lonen en economische groei sinds 1960. Het blijft echter afwachten hoe de economieën van Tsjechië en van Slowakije zullen evolueren in een uitgebreide EU met 25 lidstaten. Uiteindelijk zal de groei van de wereldeconomie bepalend zijn voor de toekomst van de gehele Unie.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2003