De elektronische procesvoering

Anneleen
Peters

Met betrekking tot de vraag ‘Hoe ver staat men in België betreffende de elektronische procesvoering?’ blijkt dat de kennisgeving van verzoekschriften niet langer enkel op papier, maar ook per elektronische post aan het gerechtelijk adres kan worden verstuurd. De Potpourri III-wet van 2016 voerde uitdrukkelijk de mogelijkheid in tot elektronische betekening van de dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder, maar laat daarnaast de traditionele wijzen van betekening in burgerlijke zaken bestaan.



De Potpourri I-wet voerde artikel 32ter Gerechtelijk Wetboek in dat een juridische basis creëerde voor het e-Box en e-Deposit systeem. Het e-Box systeem laat advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen en alle gerechtelijke instanties toe om elektronisch te communiceren. Deze communicatie heeft dezelfde draagkracht als een aangetekende brief. Zo kunnen ondermeer kopieën en afschriften van arresten en vonnissen digitaal worden afgeleverd. De wet voorziet in de mogelijkheid om het systeem verplicht te maken voor professionele actoren. Burgers die optreden zonder advocaat hebben voorlopig evenwel nog geen toegang tot het e-Box systeem. Het e-Deposit systeem zorgt er voor dat conclusies, memories en stukken elektronisch kunnen worden neergelegd. Het systeem werkt via eID, een elektronische authentificatie op basis van personen en hun rijksregisternummer. Een van de voordelen van dit systeem is dat stukken ook buiten de openingsuren van de griffie kunnen worden verzonden.



Verder is er momenteel in België nog geen sprake is van een elektronisch dossier. De griffieapplicaties dienen eerst geüniformeerd en verbonden te worden aan ondermeer e-Deposit, VAJA en JustScan. Deze projecten moeten eerst verder uitgewerkt worden voor er daadwerkelijk werk gemaakt kan worden van een elektronisch dossier.



Voor het beantwoorden van de vraag ‘Hoe ver staat men in andere landen betreffende de elektronische procesvoering en specifiek in Nederland?’ kan worden geconcludeerd dat het in Nederland, dankzij de KEI-wetgeving, mogelijk zal zijn om vanaf midden 2017 volledig digitaal te procederen.



Voor wat betreft het indienen van de dagvaarding staat Nederland een stap verder als België in die zin dat een betekening niet langer door een deurwaarder moet gebeuren, maar de procespartijen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn hiervoor en dus kunnen kiezen om de procesinleiding zelf te bezorgen aan de tegenpartij. Indien deze laatste toch niet in de procedure verschijnt, zal er echter wel nog steeds een betekening door de deurwaarder nodig zijn. Enkel in geval van een verzoekprocedure blijft de griffier verantwoordelijk voor de oproeping van de partijen.



Verder is het, door de invoering van de artikelen 30c tot 30f Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in tegenstelling tot in België, ook voor burgers mogelijk om naast het online starten van een procedure, stukken te kunnen indienen en inkijken, verweer in te dienen, de voortgang van de procedure op te volgen en de uitspraak van de rechter te ontvangen. Net zoals in België de Potpourri I-wet voorziet in de mogelijkheid om het gebruik van e-Box en e-Deposit verplicht te maken voor professionele actoren, wordt elektronisch procederen in Nederland verplicht voor professionele partijen, waardoor alle stukken en berichten in beginsel elektronisch moeten worden ingediend.



Wat nog verschillend is, is dat er in Nederland wel reeds sprake van een elektronisch dossier. Alle stappen in de procedure, van het inleiden van een vordering tot het verkrijgen van de uitspraak van de rechter, verlopen immers reeds digitaal via de inlogpagina ‘Mijn rechtspraak’. Het dossier is toegankelijk voor alle partijen. Deze kunnen toegang ertoe verkrijgen voor in te loggen via de website van de rechterlijke instanties, met behulp van DigiD voor burgers, e-Herkenning voor bedrijven en de Advocatenpas voor advocaten.



Toch kunnen we stellen dat in ons land, waar de digitalisering van justitie jarenlang toch eerder een moeizaam verhaal was, het traject ondertussen op snelheid aan het komen is. Als we vergelijken met buurland Nederland zien we dat we reeds een groot deel van onze ‘achterstand’ ingehaald hebben. België is zeker en vast op weg naar een volledige elektronische procedure en het is ons inziens dan ook vooral een kwestie van aanpakken en verder uitvoeren.



Voor het beantwoorden van de vraag ‘Botst elektronische procesvoering met andere rechten?’ hebben we specifiek gekeken naar het recht op privacy, het recht op toegang tot de rechter en het recht op gelijke behandeling.



Voor wat betreft het recht op privacy kan worden besloten dat er voldoende nationale – zowel voor België als voor Nederland - en Europese verplichtingen bestaan om de burger bescherming te bieden inzake de verwerking van diens persoonsgegevens en om een veilig informatiebeleid en systeem op te stellen, waardoor de risico’s op ‘lekken’ van vertrouwelijke gegevens zo laag mogelijk blijven. De privacy van de burger staat voorop en het is de topprioriteit van justitie om een betrouwbaar digitaal systeem te voorzien en alle inspanningen te leveren om het informaticasysteem veilig te houden. Tevens hebben we geargumenteerd dat digitalisering ervoor zorgt dat uitspraken die openbaar gemaakt worden, nog toegankelijker worden voor het grote publiek. Hierbij dienen we ons aan te sluiten bij de meningen van de Privacycommissie in België en deze van de Raad voor de rechtspraak in Nederland dat in het kader van privacy een beslissing wel degelijk openbaar gemaakt mag worden, maar dit wel geanonimiseerd zal moeten zijn. Door deze anonimisering treedt een lidstaat, naar ons oordeel, dus actief op om de privacy van haar burgers te beschermen, zonder af te doen aan de principes van transparantie en openbaarheid.



Ook voor wat betreft de toegang tot de rechter blijft deze ons inziens gewaarborgd, aangezien het voor burgers steeds mogelijk zal blijven om te kiezen voor een procedure op papier. Van professionele partijen, die wel verplicht zullen worden tot digitaal procederen, kan immers verwacht worden over de nodige technische middelen te beschikken om een procedure digitaal te voeren, waardoor ook voor hun de toegang gewaarborgd blijft.



Deze redenering kan naar analogie worden toegepast op het recht op gelijke behandeling. Voor zowel professionele partijen die verplicht zullen moeten procederen, als voor burgers die zelfstandig optreden en dus de keuze hebben tussen een procedure op papier of een elektronische procedure, gaat het over hoe een procedure gestart moet worden voor de rechtbank. Echter is hierboven reeds aangehaald dat voor professionele gebruikers er vanuit kan worden gegaan dat deze zich, juist door hun sterkere professionele positie, wél in de mogelijkheid bevinden om een procedure elektronisch te voeren. De burger zonder vertegenwoordiging verdient daarentegen een sterkere bescherming. Daarom kan ons inziens worden besloten dat er geen sprake is van gelijke situaties, maar wel van de ongelijke behandeling van ongelijke partijen/situaties. Er is dus geen sprake van discriminatie of ongelijke behandeling van gelijke situaties.

Download scriptie (847.47 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Hasselt
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Stefaan Voet