De functie van de Eerste Minister. Een analyse aan de hand van de memoires van Tindemans, Martens en Dehaene (1974-1999)

Jef
Artois

Eerste Minister machtiger bij gratie van partijvoorzitters

Een kwarteeuw lang stond een Vlaamse christendemocratische premier aan het roer van ons land. Maar liefst dertien regeringen onder leiding van achtereenvolgens Leo Tindemans, Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene bestuurden België van 1974 tot 1999. Van twee namen we onlangs afscheid, één is hoogbejaard. Elk van hen liet zijn beschouwingen achter in memoires. Wat leren hun herinneringen ons over de macht van de Eerste Minister? Is de premier doorheen de jaren een machtiger figuur geworden? En wat moet een Eerste Minister doen om succesvol te zijn?

Van staatshervormingen tot economische crisis
De regeerperiode van Tindemans van 1974 tot 1979 werd geteisterd door communautaire twisten. Zijn tweede regering ging de geschiedenis in door het beruchte Egmontpact, het akkoord tussen de partijvoorzitters over een grote staatshervorming. Doordat dit akkoord bijna uitsluitend door de voorzitters en buiten premier Tindemans om tot stand kwam, staat het bekend als het hoogtepunt van de zogenaamde ‘particratie’. Het aanslepende geruzie tussen Tindemans en de voorzitters mondde uit in misschien wel de meest spectaculaire val van een Belgische regering: vanop het spreekgestoelte van de Kamer kondigde hij het ontslag aan van zijn regering na een snerende redevoering vol uithalen naar de partijvoorzitters.

Ook de regeringen-Martens (1979-1992) kregen communautaire spanningen te verduren. Na een eerste succesvolle staatshervorming verlegde de focus zich echter naar het bestrijden van de economische crisis. Befaamd is Martens’ coalitiewissel van een rooms-rood naar een rooms-blauw kabinet, waarbij de zogenaamde ‘herstelregeringen’ zich toelegden op het saneren van de openbare financiën. Na enige tijd doken de communautaire problemen weer op en na een lange regeringsvorming kwam er in 1988 een nieuwe staatshervorming tot stand.

Dehaene (1992-1999) moest zich eveneens inspannen om de communautaire problematiek af te koelen. Hij was de architect van de vijfde staatshervorming die van ons land een federale staat maakte. Het hoofddoel van zijn regeringen was echter om de Maastrichtnormen te halen, de economische en budgettaire voorwaarden om tot de Eurozone te kunnen toetreden. De economische en communautaire problemen waarmee Tindemans, Martens en Dehaene moesten afrekenen, vergden een sterk leiderschap.

De presidentialisering van het Eerste Ministerschap
Verschillende wetenschappers stellen dat de premier doorheen de tijd steeds machtiger is geworden. Sommigen spreken zelfs van de ‘presidentialisering’ van ons politiek systeem, waarbij men steeds meer presidentiele trekjes bij de Eerste Minister meent waar te nemen. Wanneer we de memoires van Tindemans, Martens en Dehaene erop nalezen, lijkt dit op het eerste gezicht te kloppen.

Vooreerst heeft de premier als voorzitter van de Ministerraad met de agenda een belangrijk wapen in handen. Zo bepaalt hij hoe de vergadering verloopt en welke punten voorrang krijgen op andere. Ook riep hij steeds vaker het kernkabinet bijeen, waarin naast de premier de vice-premiers van de andere coalitiepartijen zetelen. Daarnaast kreeg de Eerste Minister een centrale rol in het buitenlands regeringsbeleid. Naast persoonlijke contacten met wereldleiders, groeide het belang van de premier vooral op Europees vlak door het toenemend belang van de Europese Raad. Deze vergadering van regeringsleiders en staatshoofden van de Europese lidstaten kwam vanaf de jaren ‘70 in stijgende lijn bijeen om cruciale beslissingen op Europees niveau te nemen. Dit verhoogde het prestige van de Belgische Eerste Minister in zowel binnen- als buitenland.

Bovendien moest de premier steeds vaker optreden als scheidsrechter tussen de coalitiepartijen. Het politieke landschap was namelijk veel complexer geworden door de communautaire problematiek: de traditionele partijen splitsten in een Vlaamse en Franstalige vleugel en nieuwe regionalistische partijen als de Volksunie of het FDF wonnen aan belang. Men regeerde voortaan met minstens vier partijen, wat de nood aan een scheidsrechter versterkte.

Verder trad de Eerste Minister in tijden van toenemende mediatisering prominenter naar voren als woordvoerder van de regering. Zowel Tindemans, Martens als Dehaene erkenden de kracht van de media en probeerden die invloed dan ook in hun voordeel uit te spelen. Hiervan getuigt de professionalisering van de communicatiediensten van de Wetstraat 16. Daarbij werden ook steeds meer persoonlijke kenmerken van de Eerste Minister in de strijd geworpen. Dehaene liet de pers zelfs op een ongeziene manier toe in zijn familiaal leven. Ten slotte trad de premier steeds sterker naar voren als boegbeeld van zijn partij in de verkiezingstijd. Zowel Tindemans, Martens als Dehaene trokken naar de kiezer als CVP-boegbeeld in een steeds professionelere campagne rond hun persoon.

Partijvoorzitters sleutel tot succes  
Of dit alles resulteerde in meer macht, hing echter af van één cruciale factor: de verhouding van de premier met de partijvoorzitters van de meerderheidspartijen. Deze relatie vormt de cruciale sleutel tot het succes van de premier. Zonder goede vertrouwensrelatie met de voorzitters slaagt de premier er immers niet een goed regeerakkoord af te sluiten, de benoeming van ministers te beïnvloeden als hij dit wenst, de regeringsprioriteiten voorop te stellen of op te treden als scheidsrechter tussen de partijen. De Eerste Minister heeft de rugdekking van de voorzitters nodig om in dit alles succesvol te zijn.

Het probleem van Tindemans was dat hij de leiding van de regering niet volledig in handen had, omdat hij de macht van de partijvoorzitters als problematisch ervoer en geen goede vertrouwensrelatie met hen kon opbouwen. Martens begreep echter dat zonder onvoorwaardelijke steun van de voorzitters een Eerste Minister geen regering kan leiden. Toch probeerde hij na het Egmonttrauma het machtscentrum terug volledig in de regering te krijgen. Dehaene deinsde er daarentegen niet voor terug om de voorzitters regelmatig bij belangrijke regeringsbeslissingen te betrekken. We zien dus dat presidentialisering hand in hand gaat met particratisering. De Eerste Minister is een machtiger figuur geworden maar bij gratie van de partijvoorzitters.