De fundamentele waarden in de verhouding tussen de EU en de lidstaten: conflicterend of samenbrengend?

Renko
Wouters

Wouters Renko

 

ZAAK HAIDER ALS VOORBEELD VOOR DE EU?

 

Het is het jaar 2000. Onze toenmalige minister van buitenlandse zaken, Louis Michel, verklaart dat de Belgen niet meer mogen gaan skiën in Oostenrijk. Waarom? Omdat de extreemrechtse partij FPÖ onder leiding van Jörg Haider lid wordt van de regering. Bijna overal in Europa wordt Oostenrijk in het verdomhoekje geplaatst en de EU heeft officiële sancties tegen Oostenrijk afgekondigd.

 

De bovengenoemde crisis ligt ondertussen al negen jaar achter ons en momenteel lijkt het erop dat de Europese Unie zich veel minder moeit met de interne democratie van haar leden. Zichtbare normatieve ingrepen van de EU tegen de lidstaten lijken niet snel te gebeuren. Desondanks lijken een groep academici en politici hierin juist heil te zien om het project “Europa” meer zin te geven aan de burger. Dat deze namelijk worstelt met de EU, bleek nog maar eens uit de resultaten, zowel in opkomst als in resultaat, van de laatste Europese verkiezingen in juni.

 

De kloof tussen de burger en politiek is van oudsher een druk besproken onderwerp. De problemen die de EU kent om haar burgers te bereiken, vervolgens tussen hen onderling een groepsgevoel te creëren en ten slotte om haar beleid aan hen te legitimeren is zo mogelijk nog moeilijker. Een concrete oplossing hiervoor is echter niet meteen voorhanden. Toch worden er her en der ideeën geformuleerd waarmee de EU de kloof met de burger zou kunnen verkleinen. Dit debat is echter erg breed en kent vele mogelijke voorstellen.

 

Eén van deze ideeën stelt dat de EU veel meer nadruk moet leggen op haar basiswaarden. Deze zijn in de eerste plaats de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. Deze worden namelijk door zowel de Unie zelf als door haar inwoners als fundamenteel beschouwd. Ze kunnen bijgevolg als een bron van herkenning en vertrouwen tussen de verschillende en diverse volkeren en lidstaten dienen. Deze denkrichting stelt daarom dat de EU rond deze waarden zichtbare en soms verregaande beleidsdaden zou moeten stellen. Doordat ze deze waarden herkennen en onderschrijven, zullen de samenlevingen in Europa hier vervolgens positief op reageren.

 

Toch schaart niet iedereen zich achter deze visie. Een aantal wetenschappers wijzen op het feit dat er nog steeds een grote verscheidenheid in waarden en denken in Europa heerst. Vooral de nationale verschillen, tegenstellingen en interpretaties worden in dit kader benadrukt. Men gaat ervan uit dat het collectieve gemeenschapsgevoel tussen de lidstaten nog niet voldoende ontwikkeld is om ingrijpen van de EU in gevoelige en identiteitsbepalende dossiers (zoals migratie- en minderhedenkwesties) te rechtvaardigen. Deze groep stelt dat zulke acties juist zullen leiden tot conflict tussen de lidstaten onderling en tussen hun bevolkingen met de EU.

 

Door de weinige (wetgevings)bevoegdheden die de EU in dit domein bezit, is deze tegenstelling in denken voorlopig nog niet richtinggevend voor de toekomst van de EU. De richtlijnen en verordeningen van de Unie mogen immers (nog?) niet gaan over belangrijke normatieve kwesties of hebben de goedkeuring van alle lidstaten nodig.

 

Desondanks moeten toekomstige lidstaten wel voldoen aan een reeks democratische criteria voordat ze kunnen toetreden tot de EU. Daarnaast beschikt deze ook nog over een bestraffingmechanisme tegen lidstaten die de democratische regels overtreden. Dit laatste is echter nog maar één keer gebruikt en de vraag rijst of het nog een tweede keer zal ingeroepen worden. Toch proberen instellingen als het Europees Parlement en in mindere mate de Europese Commissie via verklaringen, debatten en resoluties druk op de lidstaten uit te oefenen.

 

Mede hierdoor is het toch interessant te kijken hoe de Europese bevolking en politieke klasse reageren op normatieve inmenging vanuit Brussel. Ondanks haar beperkte bevoegdheden heeft de EU toch af en toe geprobeerd haar normen op te leggen of op zijn minst geprobeerd ze te promoten. Vooral de Haider casus is hier een goed voorbeeld van. Toen Haider met zijn extreemrechtse FPÖ deel ging uitmaken van de Oostenrijkse regering, lokte dit heftige reacties uit in heel Europa en kreeg Oostenrijk ook officiële sancties van de andere EU-lidstaten. De vraag rijst echter of deze ingrepen ook de steun van de Europese bevolkingen en politiek genoten en of de EU meer bijval kreeg.

 

Dit blijkt niet steeds het geval te zijn. Zo keerde de Oostenrijkse bevolking duidelijk haar rug naar de EU toe. Alle parameters van vertrouwen in en legitimiteit van de EU daalden er sterk. Enkel aan de linkerzijde was er een groter begrip voor de sancties. Moeilijker is het om de invloed van de Haider casus in de andere lidstaten te bepalen. Enerzijds konden de sancties op weinig begrip rekenen in Duitsland en Denemarken, maar anderzijds bleek dit amper (tot helemaal) niet het geval te zijn voor de rest van Europa. Ook kwam de Europese Unie in de andere lidstaten nauwelijks meer of minder ter discussie te staan.

 

Op politiek niveau waren er wel meer tegenstellingen in Europa te zien. Zo bleek dat de regeringsleiders er niet in slaagden om unaniem achter de sancties te blijven staan en begon de rechter zijde het optreden van de EU steeds meer te veroordelen.

 

Sinds deze felle reactie van Europa op de Oostenrijkse kwestie in 2000 heeft de EU zich echter veel minder geprofileerd. Toch heeft de problematiek over de potentiële bindingskracht van de Europese basiswaarden nauwelijks aan belang ingeboet. De EU is na de uitbreiding met de prille democratieën uit Centraal- en Oost- Europa namelijk nog meer divers geworden. Bijgevolg is de nood aan mogelijke bindingsfactoren nog steeds erg relevant.

 

Als er gekeken wordt naar deze nieuwe lidstaten valt Polen niet enkel via haar grootte op; maar ook door de regeringen Marcinkiewicz (2005-2006) en Kaczynski (2006-2007). Deze namen het namelijk niet zo nauw met de Europese normen rond de basiswaarden van de EU. Vooral op vlak van de mensenrechten scoorden ze slecht. Onder andere hierdoor kwamen ze ook, maar in veel mindere mate als Oostenrijk, in conflict met Europese instellingen. Echter het grote verschil met Oostenrijk was dat terwijl de Oostenrijkers zich massaal tegen de EU gingen richten, het omgekeerde gebeurde in Polen. Zo bleek dat de Poolse bevolking eerder de kaart van de Unie trok en zich vervolgens tegen de eigen regering kantte. Ook buiten Polen was er kritiek. Diverse Europese media keurden de aanpak van de Poolse regering af. Het blijft echter gissen of dit ook het geval was voor de Europese bevolking.

 

Uit beide voorbeelden blijkt dus dat het moeilijk te voorspellen valt of de Europese bevolking een EU zal steunen die zich richt op een felle bescherming van haar basiswaarden. De verschillende casussen geven namelijk verschillende richtingen in denken aan. Toch lijkt hiermee het laatste woord nog niet beslecht te zijn. De Unie zal immers moeten blijven zoeken hoe ze haar burgers beter kan bereiken en hoe ze van hun steun gegarandeerd kan blijven.

 

 

Download scriptie (715.38 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2009