De naakte Keizers van de Psychoanalyse: de Immunisatiestrategieën van een Pseudowetenschap

Maarten
Boudry

In september 2005 verscheen een zwaarlijvig boek dat in intellectueel en therapeutisch Frankrijk een storm van protest ontketende: Le Livre Noir de la Psychanalyse. Meer dan veertig historici, filosofen, psychologen en gedupeerde patiënten maken er een kritische balans op van een eeuw psychoanalyse.

In la douce France was dit zwartboek een donderslag bij relatief heldere hemel, maar in Angelsaksische contreien pakten zich al langer donkere wolken samen boven de psychoanalyse. De controverse aldaar staat omwille van haar hevigheid bekend als de ‘Freud Wars’, en het verdict dat de critici er verkondigen is vernietigend: na een eeuw psychoanalyse is er nog steeds geen enkele specifiek Freudiaanse hypothese die empirische confirmatie heeft genoten, en ook van de therapeutische aanspraken van de psychoanalyse – veruit de langste en duurste therapievorm – blijft heden ten dage bitter weinig over. Nauwgezette historische onderzoeken brachten bovendien aan het licht dat de legende over de heroïsche ontdekker van het Onbewuste – door Freud zelf en zijn hagiografen vereeuwigd – de geschiedenis meer dan eens geweld aandoet, en dat Freud zijn beroemde gevalsstudies bijna stelselmatig verdraaid en gemanipuleerd heeft.

Maar moeten Freuds intellectuele erfgenamen deze bittere pil – het zwartboek is een turf van één kilo – zonder morren slikken? Op welke manier proberen ze zich, in het licht van de uiteenlopende en toenemende bewijslast, in publieke discussies te handhaven? Wie de receptie van het Livre Noir in Frankrijk of de ‘Freud Wars’ aan de andere kant van de oceaan onder de loep neemt, zal vaststellen dat psychoanalytici, om zich tegen deze kritieken in te dekken, steevast gebruik maken van een aantal zogenaamde immunisatiestrategieën. De meest vermaarde van die strategieën, die ongetwijfeld ook de langste baard heeft, is het Argument van de Weerstand: wie de psychoanalyse bekritiseert, biedt zelf weerstand tegen zijn eigen verdrongen Onbewuste, en gedraagt zich dus precies zoals de psychoanalyse het voorspelt. Tot op vandaag menen vele Freudianen dat kritieken als die in het Livre Noir zonder omwegen bewijzen dat de psychoanalyse van grote waarde is, of dat de critici met ‘infantiele’ of ‘oedipale’ problemen kampen. Argumenten van dit slag vormen het schoolvoorbeeld van een petitio principii: ze veronderstellen al datgene wat precies ter discussie staat. Bovendien lijden ze aan een euvel dat kenmerkend is voor immunisatiestrategieën: ze zijn véél te drastisch. Aangezien de Freudiaanse ‘weerstand’ zich immers in eender welke gedaante kan vermommen, kan een psychoanalyticus er potentieel elk ander argument mee pareren. Waarom nog discussiëren?
Een andere strategie die tegenwoordig in trek is in Freudiaanse kringen is de Exclusiviteit van het Truïsme. Psychoanalytici die deze argumentatieve piste bewandelen, zwakken hun eigen theorieën in de nabijheid van kritische stemmen af tot vage platitudes, waarop ze vervolgens een Freudiaans alleenrecht proberen te eisen. Freudianen presenteren deze truïsmen typisch als de ‘kerngedachte’ van hun theorie, waarbij ze erop rekenen dat geen enkele welwillende lezer ze wil ontkennen, zodat ze vervolgens onverwijld tot het grote gelijk van Freud kunnen concluderen. Zo zei Paul Verhaeghe onlangs dat we sinds Freuds ontdekking van het Oedipuscomplex weten dat ‘kinderen een nauwe band hebben met hun moeder’, waar ze achteraf van moeten loskomen. Volgens Peter Gay dan weer blijft Freuds ‘kerngedachte’ overeind dat ‘mensen onlosmakelijk verwikkeld zijn met anderen’. Voor deze Freudianen staat het blijkbaar vast: alle platitudes leiden naar Wenen.

Een ander voorbeeld vinden we in de Stroman-Strategie, waarbij psychoanalytici hun theorie incontournable maken door zichzelf gratuit als de enige verdedigers van de Vrijheid en het Subject op te werpen, en op die manier de werkelijke kritieken te ontlopen. In de ogen van deze Freudianen is het dan ook evident dat kritische uitlatingen over hun theorie gelijkstaan met totalitarisme, technocratie of zelfs proto-fascisme. Voorbeelden van de manier waarop psychoanalytici dergelijke groteske stropoppen bevechten zijn legio in het zogenaamde Anti-Livre Noir, een tegenoffensief van de Franse Lacanianen dat enkele maanden na het zwartboek verscheen. De immunisatiestrategie van het Hermeneutische Hazepad ontzegt de psychoanalyse dan weer doelbewust een wetenschappelijk statuut, en stelt dat de theorie – in weerwil van Freud – geen causale uitspraken doet, maar enkel ‘coherente interpretaties’ of ‘narratieven’ biedt. Verwant daarmee is de strategie van de Postmoderne Loopgraven, die de noties van ‘waarheid’ en ‘werkelijkheid’ zélf probeert te ondergraven, om zodoende de theorie nog meer tegen redelijke kritiek te immuniseren. De wetenschapstheoretische discussies die hiermee gepaard gaan zijn complex, maar wijzen uiteindelijk uit dat de vernoemde vluchtmanoeuvres zo drastisch zijn dat ze de psychoanalyse tot een compleet steriele en van de realiteit onthechte doctrine maken. Als een Freudiaanse interpretatie toch maar een samenhangend ‘verhaaltje’ is, zonder enige aanspraak op een werkelijk inzicht, waarom dan niet evengoed een astrologisch ‘verhaaltje’?

Ook voor het therapeutische fiasco van de psychoanalyse houden haar verdedigers een aantal immuniserende troeven achter de hand. De psychoanalytische therapie zou als enige de ‘diepere complexen’ achter de psychische problemen aanpakken, terwijl de andere therapieën enkel een oppervlakkige genezing verwezenlijken, die onvermijdelijk leidt tot zogenaamde ‘symptoomsubstitutie’: de klachten keren onder een andere gedaante terug. Bij gebrek aan empirische bewijzen voor deze bewering, kiezen sommige Freudianen met de strategie van de Cynische Socrates voor een laatste vluchtmanoeuvre, dat het therapeutische fiasco in een ultieme triomf moet ombuigen: ‘Natuurlijk geneest de psychoanalyse niet, wij zijn tenminste de enigen die grootmoedig erkennen dat de menselijke conditie ongeneeslijk is, terwijl de andere therapieën zich illusies laten voorspiegelen.’ Zouden alle patiënten vooraf ingelicht worden over de cynische standpunten van hun analyticus?

De verschillende immunisatiestrategieën waartoe psychoanalytici vandaag hun toevlucht nemen – er zijn nog voorbeelden te vinden – zijn indicatief voor de staat van gezondheid waarin de theorie verkeert, want ze verraden boven alles een nijpend gebrek aan betere argumenten. Zou een Darwinist zijn creationistische tegenstander verwijten dat diens brein onvoldoende geëvolueerd is om de finesses van het darwinisme te bevatten? Zou hij betogen dat Darwin ons toch als eerste heeft getoond heeft hoe ‘complex’ en ‘gevarieerd’ de natuur is? Zou hij de notie van ‘waarheid’ zelf gaan relativeren? Zou hij beweren dat de tegenstanders van de evolutieleer totalitaristen en fascisten zijn?

Het antwoord op al deze vragen luidt ‘neen’, en daar is een evidente reden voor: iemand die de evolutietheorie wil verdedigen, heeft al deze onwelriekende drogargumenten niet nodig. Het feit dat equivalente argumenten schering en inslag zijn in de hedendaagse psychoanalyse luidt boven alles het nakende intellectuele bankroet in van de psychoanalytische beweging. De keizer is naakt, en de immunisatiestrategieën waarmee hij zich probeert te beschermen kunnen deze naaktheid nauwelijks verhullen.

Download scriptie (493.32 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2006