Geschiedenis is saai, moeilijk, nutteloos? Niet als je het anders aanpakt…

Nele
Cardeynaels

“Geschiedenis is saai, moeilijk, nutteloos.”

Wie heeft een van deze woorden nog nooit uit de mond van middelbare scholieren horen komen? En gelijk hebben ze. Feiten van buiten leren is saai en bovendien inderdaad nutteloos, want de informatie wordt slechts voor een korte tijd opgeslagen. Maar is het niet ook een enorme zonde dat dit de manier is waarop het vak geschiedenis ervaren wordt?

De negatieve connotatie die vasthangt aan het vak, is mede te wijten aan de manier waarop het wordt aangeboden aan de leerlingen. Zeker nu de nieuwe eindtermen (de minimumdoelen die leerlingen moeten behalen) hoge eisen stellen inzake de te kennen begrippen en feiten en de te kunnen vaardigheden. Deze hoge eisen in combinatie met de algemene opvatting die heerst, maakt het vak voor leerlingen nog minder aantrekkelijk dan het al was. Daarom is er een nood om de leerlingen te ondersteunen bij het behalen van de eindtermen en om het vak op een andere manier aan te bieden. Dit alles is natuurlijk gemakkelijk gezegd, maar hoe breng je dat in de praktijk?

De nieuwe eindtermen van geschiedenis bestaan uit 4 bouwstenen waarin enkele eindtermen vervat zitten. De eerste bouwsteen gaat over het situeren van historische fenomenen in een historisch referentiekader. Daarbinnen staan de historische begrippen, de periodes op de tijdsband en hun (poltieke, economische, sociale en culturele) kenmerken centraal. Dit is de bouwsteen waarrond deze bachelorproef – “De Nieuwe Tijd van lesgeven:  instructiedifferentiatie voor het geschiedenisonderwijs bouwsteen 1” – is opgebouwd. De bachelorproef doet onderzoek naar hoe leerlingen de best mogelijke resultaten kunnen behalen voor bouwsteen 1 én hoe zij het vak geschiedenis op de meest actieve manier mogelijk kunnen ervaren.  Om dit te onderzoeken werden er twee lessenreeksen uitgewerkt, genaamd A en B, die werden uitgetest aan de hand van de methode “Memoria 1” in vier eerstejaarsklassen op de Stedelijke Humaniora in Dilsen (ASO).

Lessenreeks A, leerkrachtgecentreerd onderwijs, vertrekt vanuit de uitleg van de leerkracht waarna de leerlingen (zelfstandig of klassikaal) aan de slag gaan met de oefeningen uit het leerwerkboek en daarbij extra verdiepings- en uitbreidingsoefeningen maken.  Via deze oefeningen kunnen de leerlingen extra oefenen op de te kennen begrippen en de te kunnen vaardigheden volgens bouwsteen 1. Lessenreeks B, leerlinggecentreerd onderwijs, zet in op het zelfstandig werk van de leerlingen waarbij ze hun les via een stappenplan zelfstandig onderzoeken en de oefeningen oplossen. Na afloop van de les vullen de leerlingen een historisch referentiekader in waardoor zij in contact komen met de te kennen begrippen volgens bouwsteen 1 en waardoor zij oefenen op de te kunnen vaardigheden. Beide lessenreeksen zetten dus in op de bouwsteen, maar op een andere manier. De keuze om via deze twee instructiemethodes aan de slag te gaan, kwam er na een bevraging. Die onderzocht twee dingen, namelijk waar de moeilijkheden liggen voor bouwsteen 1 en hoe de leerlingen het vak geschiedenis graag aangeboden willen krijgen. Op basis van de resultaten over waar de moeilijkheden liggen, werden de verdiepings- en uitbreidingsoefeningen uitgewerkt (lessenreeks A) én werd er een historisch referentiekader opgesteld (lessenreeks B). Op basis van de resultaten over hoe de leerlingen het vak aangeboden willen krijgen, werden de twee instructiemethodes (leerkracht- of leerlinggecentreerd onderwijs) gekozen.

Met deze twee methodes gingen we aan de slag in vier klassen van de Stedelijke Humaniora in Dilsen. Over een stageperiode van vier weken werden de methodes, zowel in een sterke als in een minder sterke klas, toegepast om dan af te sluiten met een toets. De resultaten van de toets tonen aan dat de klassen die les kregen volgens lessenreeks B (het zelfstandig werk) het beter doen dan de andere twee klassen. Uit een enquête die achteraf werd afgenomen met opnieuw de vraag hoe de leerlingen het vak aangeboden willen krijgen, blijft zelfstandig werk echter aan het kortste eind trekken, ondanks het feit dat dit in de uitgeteste klassen erg goed ging. Dit doet een interessante vraag oprijzen: wat is het beste om te doen? Lesgeven volgens de klassieke methode die minder hoge resultaten oplevert, maar waar de leerlingen zich goed bij voelen? Of lesgeven via zelfstandig werk, wat zorgt voor hogere resultaten, maar waar de kans bestaat dat leerlingen afhaken omdat ze het niet leuk vinden of het te moeilijk vinden?

Het antwoord op deze vraag is: co-teaching en een flexibele leerlijn creëren. De leerlingen krijgen dan een niet-bindende keuze over hoe zij les willen krijgen. Via co-teaching wordt de klas ingedeeld in drie groepen: één groep die les krijgt van de leerkracht, één groep die semi-zelfstandig werkt en één groep die volledig zelfstandig werkt. Per les moeten de leerlingen zoveel mogelijk gestimuleerd worden naar zelfstandig werk, maar als zij aangeven een onderwerp moeilijk te vinden, moet het mogelijk zijn om terug te keren naar de groep waarin de leerkracht uitleg geeft. Wanneer de leerling in kwestie opnieuw voldoende vertrouwen heeft in zijn of haar eigen kunnen over dit onderwerp, kan de leerling terugkeren naar het (semi-) zelfstandig werk. Daarbij kunnen de verdiepings- en uitbreidingsoefeningen aangereikt worden om de leerlingen extra oefenkansen of uitdagingen te bieden om de eindtermen (nog) beter te beheersen. Op deze manier zetten we als leerkrachten niet alleen in op meer langdurige kennis, maar ook op het activeren van de leerlingen. Door de diverse soorten oefeningen (ook in spelvorm) en de mogelijkheid om op een zelfgekozen tempo te werken, wordt geschiedenis niet langer het saaie vak waar leerlingen tegenop kijken. Samen kunnen we de Nieuwe Tijd van lesgeven inzetten!

Download scriptie (5.63 MB)
Universiteit of Hogeschool
Hogeschool PXL
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Els Vinckx
Thema('s)