De Palestijnse burgers van Israël, in een etno-regionalistisch kader.

An
Van Raemdonck

De Palestijnse burgers van Israël, in een etno-regionalistisch kader

 

Een van de eerste dodelijke conflicten tijdens het proces van de Israëlische terugtrekking uit de Gazastrook deze zomer vond plaats tussen Israëli’s onderling, namelijk tussen een joods-Israëlische kolonist uit de Westbank en een groep Arabisch-Israëlische buspassagiers in de Arabische stad Shafa`amr. Eden Natan-Zada schoot op de passagiers en doodde vier van hen, hij werd vervolgens overmeesterd en gedood door andere Arabische inzittenden. Natan-Zada was een aanhanger van de extremistische, racistische Kahane beweging en zijn Arabieren-haat verdween niet voor hen die hun hele leven binnen de Groene Lijn leefden en probeerden om met de joden een modus vivendi te zoeken. Het maakte voor hem geen verschil of het al dan niet Arabieren van `48 waren, Israëlische burgers sinds het prille begin van de stichting van de staat.

 

Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog van Israël in 1947-1949 - of de nakba voor de Palestijnen - slaagden deze Arabieren erin op hun grondgebied te blijven en bijgevolg Israëlische burgerrechten te verwerven. 800 000 Palestijnen werden in deze periode verdreven of vluchtten weg, slechts 150 000 bleven achter in wat de staat Israël geworden was. Zij nemen een bijzondere plaats in onder de Palestijnen: met het ene been in het socio-economische en culturele kader van de joodse staat en met het andere in het ruimere Arabische, Palestijnse volk. Deze omstandigheden definiëren hen als een etno-regionale minderheid, gewrongen tussen de staat Israël en de Palestijnse natie. Het brengt hen in een zeer interessante maar moeilijk te benijden situatie van dubbele marginaliteit. Door de diaspora-Palestijnen werden zij lange tijd met achterdocht benaderd omwille van hun loyaliteit aan de Israëlische staat maar binnen deze staat werden ze nooit meer dan tweederangsburgers. In het slechtste geval zijn zij zelfs een “interne vijand” of een “vijfde kolonne”. Het beste voorbeeld hiervan zijn de 13 doden bij de demonstraties in oktober 2000 naar aanleiding van het uitbreken van de tweede intifada. De Palestijnse burgers voerden protestacties om de opstand van hun volksgenoten "aan de overkant" te ondersteunen maar werden door de Israëlische veiligheidsdiensten behandeld alsof zijzelf de overkant waren, dertien burgers werden doodgeschoten. Ook de individuele actie van Eden Natan-Zada tijdens de Gaza-ontruiming kan gezien worden als een voorbeeld van het "interne vijand" perspectief.

 

Hun status als Israëlische burgers bleek op deze momenten van geen tel, hoewel hij van essentieel belang is voor een meerderheid van Arabische Israëli’s. Deze formaliteit bindt hen niet alleen aan de staat Israël, het biedt hen sinds hun vroegste politieke acties het belangrijkste instrument in hun strijd voor gelijkheid met de joden. Gelijktijdig en hiermee gepaard werd een tweede eis geformuleerd, namelijk erkenning als een Palestijnse nationale minderheid in Israël in aanvulling op de individuele burgerrechten, met andere woorden, een vraag naar een multi-culturalistische staatsinrichting. Niet alleen de tweede vraag maar zelfs de eerste vraag naar gelijke rechten tussen joden en Arabieren is in Israël subversief in de zin dat zij de fundamenten van de staatsordening zelf aanvalt en poogt te veranderen. Israël hanteert immers een etno-nationalistische opvatting van burgerschap: zij is een staat voor joden en joden alleen. Het voortbestaan van Israël als zodanig garanderen – dus uitsluiten dat de macht verdeeld wordt tussen de joodse en de niet-joodse, Arabische staatsburgers – wordt niet alleen door Likud haviken als Ariel Sharon en Benjamin Netanyahu nagestreefd maar wordt door een overweldigende meerderheid van de joodse bevolking ondersteund.

 

De eerste politieke acties van de Palestijnse burgers hielden verband met socio-economische onvrede. Vooral de massale landonteigeningen maar ook discriminaties in budgetallocaties en de lagere positie op de arbeidsmarkt vormden een grond voor gezamenlijk protest. De Arabische gemeenschap ging er in haar geheel wel op vooruit maar de kloof met de joden werd alleen maar groter. Een groeiende identificatie en betrokkenheid met de Palestijnen in de Bezette Gebieden vanaf 1967 is (naast gelijke rechten als Israëlische burgers) een tweede belangrijke ideologische drijfveer voor politisering en radicalisering. De status-quo in de joodse en Arabisch-Israëlische relaties werd echter pas in de laatste vijftien jaar ernstig uitgedaagd door een combinatie van ontwikkelingen.

 

Eén hiervan is een groeiende individualisering en liberalisering, in de eerste plaats economisch maar ook op het politieke vlak door figuren als Yitzak Rabin. Ten tweede waren er de Palestijnse opstanden in de Bezette Gebieden. Beide Intifada’s verscherpten het Arabisch-Israëlische besef van hun unieke positie en van de noodzaak om voor zichzelf verbetering te zoeken. Het Oslo-vredesproces noch de Routekaart naar vrede neemt hun situatie in rekenschap. Zij staan er alleen voor en zullen onafhankelijk van de internationale pogingen tot vrede hun eigen zaak moeten bepleiten. Een laatste belangrijke factor is de opkomst van een ideologisch zeer sterke nationalistische beweging onder leiding van intellectueel en parlementslid Azmi Bishara. Met de morele kracht van de principes van de liberale democratie (en van het multi-culturalisme) pleit hij voor gelijkheid binnen de Groene Lijn en voor democratie in de Palestijnse Autoriteiten. Hij ontwikkelde zich zo als een bekend intellectueel en criticus in een groot deel van het Midden-Oosten. In 1999 was hij de eerste Palestijn om zich (symbolisch) kandidaat te stellen voor de verkiezingen voor eerste minister en zo de Palestijnse aanwezigheid in Israël als een nationaal agendapunt kracht bij te zetten. Hij is radicaal in zijn afwijzing van Israël als joodse staat en pleit daarentegen voor “een staat voor al zijn burgers” én voor culturele autonomie voor haar Palestijnse nationale minderheid. Hiermee blaast hij nieuw leven in een oud debat: moet men elk voor zich een betere socio-economische en culturele positie nastreven of mag men het collectieve belang van de gemeenschap niet uit het oog verliezen? Is er überhaupt een succesvolle integratie mogelijk op individuele basis, zolang de gemeenschap waartoe hij behoort op alle domeinen een lagere, verachte positie kent? Bishara en de nationalistische beweging hebben dit dilemma goed begrepen en hun antwoord is een ondubbelzinnig neen. Het debat dat hij mee vorm gaf verdient eigenlijk onze volle aandacht, het is relevant voor vele etnische en culturele minderheden of staten die ermee te maken hebben en dus jawel, ook voor België...

Download scriptie (698.53 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2005