De participatie aan het hoger onderwijs in Limburg

Kim
Vliegen

De participatie aan het hoger onderwijs in Limburg

 

In Vlaanderen nemen jongeren steeds langer deel aan het onderwijs.  Zij vinden het belangrijk om, op de huidige arbeidsmarkt, over een diploma te beschikken.  Welk diploma men uiteindelijk haalt, is afhankelijk van verschillende factoren.  Sommige jongeren kiezen na het secundaire onderwijs toe te treden tot de arbeidsmarkt.  Andere opteren ervoor om hogere studies aan te vatten.   Het is interessant om te achterhalen wat het profiel is van de jongeren die universitaire studies.

 

Ondanks de democratisering van het Vlaamse onderwijs zijn er op sommige vlakken nog steeds grote ongelijkheden te constateren.  Dit geldt niet voor de participatie van jongens en meisjes. Vroeger hadden jongens een duidelijk overwicht aan de hogere studies.  Dit overwicht is echter volledig teniet gedaan.  Tegenwoordig studeren meisjes vaker aan universiteiten dan jongens.  54,3 % van de studentenpopulatie is vrouwelijk.  Doch bepaalde richtingen blijven oververtegenwoordigd door jongens, namelijk wetenschappen en toegepaste wetenschappen.

 

De ongelijkheid tussen Limburg en Vlaanderen blijft echter wel bestaan.  Limburgse jongeren nemen in minder mate deel aan het universitaire onderwijs.  De Limburgse participatie bedraagt ongeveer 14 %.  Dit wil zeggen dat gemiddeld 14 % van de Limburgse jongeren deelneemt aan het universitaire onderwijs.  In de rest van Vlaanderen bedraagt dit percentage 17,7.

 

Wat kunnen hiervoor de redenen zijn? Deze kunnen in drie grote groepen onderverdeeld worden, namelijk de sociale achtergrond van jongeren, de samenstelling van de bevolking en de afstand tot een universiteit.

 

Onder sociale achtergrond wordt vooral verstaan het onderscheid tussen kinderen uit arbeidersgezinnen en kinderen uit de hogere klassen.   Arbeiderskinderen bevinden zich zowel economisch, cultureel als sociaal in een zwakkere situatie om verder te studeren aan de universiteit dan kinderen van hoger opgeleide ouders.  Het feit dat er in Limburg procentueel gezien meer arbeiders (37,14 %) wonen dan in de rest van Vlaanderen (35,05%) kan dus een deel van de lagere universitaire participatie verklaren.

 

De samenstelling van de bevolking omvat vooral het aandeel van de migranten in de totale bevolking.  In 2001 telde de provincie Limburg 8,05 % vreemdelingen tegenover ‘slechts’ 4,72 % in Vlaanderen.  De vreemdelingen in Limburg situeren zich vooral in de vroegere mijngemeenten.  Uit cijfermateriaal blijkt dat migranten in het secundair minder vaak afstuderen in een richting die hen toelaat om universitaire studies aan te vatten.  Tevens lopen zij vaker achterstand.  Leerlingen die in het secundair reeds een jaar hebben overgedaan, starten minder snel universitaire studies.

 

Als laatste kan geconcludeerd worden dat de factor afstand een rol kan spelen.  Na onderzoek blijkt dat Limburgers vaker kiezen voor richtingen die op het L.U.C. aangeboden worden.  In Limburg kiest ongeveer 40 % voor één van de richtingen van het L.U.C. In de rest van Vlaanderen worden de richtingen die het L.U.C. ook aanbiedt slechts door ongeveer 30 % gevolgd.  Als er meer richtingen aangeboden zouden worden, dan zou de participatie van de Limburgers misschien kunnen stijgen.  Toch dient de opmerking gemaakt te worden dat jongeren tegenwoordig veel mobieler zijn geworden en dat de factor afstand slechts een beperkte rol zal spelen.

 

Enkel het aanbieden van meer richtingen biedt geen oplossing voor de lagere Limburgse participatie.  Deze lagere participatie is het resultaat van een veelvoud van factoren, dat niet opgelost kan worden door enkel meer richtingen aan te bieden.  Er kan besloten worden dat het nog altijd een complex probleem vormt.

 

Download scriptie (473.65 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Hasselt
Thesis jaar
2003