De pedagogisering van gezondheid. Een kwalitatieve gevalsstudie in het Vlaamse buitengewoon lager onderwijs.

Evelyne
Meys

Evelyne Meys

 

Werken aan een gezonde samenleving: overheid, is dit een taak voor de school?

 

Werken aan gezond gedrag begint van jongs af aan.

Als educatieve instelling is hier een belangrijke taak voor het onderwijs weggelegd.

Scholen horen gezonde leeromgevingen te zijn.

Kinderen en jongeren moeten kunnen opgroeien tot gezonde volwassenen.

 

Zo staat alleszins toch te lezen in het actieplan van de Vlaamse overheid: ‘Op uw gezondheid’ (Vlor Commissie Gezondheidsbevordering, 2006, p. 2-3). Dit actieplan werd opgesteld naar aanleiding van de intentieverklaring. Het gaat immers ‘slecht’ met de gezondheidstoestand van de Vlaamse jeugd en van de Vlaming in het algemeen: we eten ongezond, bewegen onvoldoende en roken nog te vaak. Er moet dus een gezonde levensstijl aangeleerd worden en wel best van jongs af aan. Sinds 1 september 2007 wordt dan ook van elke Vlaamse school verwacht dat zij een gezondheidsbeleid op maat van hun school en leerlingen uitstippelt (Intentieverklaring, 2006). Er worden hierbij vanuit de overheid richtlijnen gegeven voor het realiseren van dergelijk gezondheidsbeleid, aangepast aan de context en behoeften van de school. Bij dit beleid kunnen echter een aantal vragen gesteld worden zoals: ‘Past een gezondheidsbeleid wel in een school?’, ‘Mag de overheid zulke dingen wel ‘opleggen’ aan de school?’, ‘Gaat het dan echt zo ‘slecht’ met de Vlaamse jeugd?’ Of nog: ‘Wat vinden de scholen hier eigenlijk van?’ In deze masterproef werd geprobeerd om dieper in te gaan op een aantal van dergelijke vragen die gesteld kunnen worden bij dit gezondheidsbeleid voor scholen vanuit (onder meer) de Vlaamse overheid.

De volgende (overkoepelende) probleemstelling werd hiervoor geformuleerd: ‘In welke mate kan en mag een overheid een beleid voeren omtrent (een maatschappelijke problematiek als) ‘gezondheid’ via het onderwijs?’ Om hierop een (aanzet tot) antwoord te geven, werd een onderzoek gevoerd zowel in ‘theorie’ (wijsgerig-pedagogische literatuur) als in ‘praktijk’ (overheidsbeleid en scholen) aan de hand van een exploratieve, kwalitatieve gevalsstudie. In het kader van deze masterproef werden dan ook interviews afgenomen bij verschillende betrokkenen (leerkrachten, verpleegsters en directie) in drie Vlaamse scholen voor buitengewoon lager onderwijs. Zo werd geprobeerd om een beeld te verkrijgen van de manier waarop een gezondheidsbeleid vorm krijgt in deze scholen en wat de ervaring van de respondenten hieromtrent is. Het onderzoek bestond uit een verkennende en een verdiepende fase met elk een literatuur- en een empirisch gedeelte.

Eerst werd een ‘verkennend onderzoek’ ondernomen naar het gezondheidsbeleid voor scholen en naar het vernoemde actieplan en de intentieverklaring van de Vlaamse overheid. Zo werden deze en andere documenten van dichterbij bekeken, werd er literatuur gezocht over ‘gezondheidspromotie’ en verwante onderwerpen. Op deze manier kon immers zicht gekregen worden op wat eigenlijk zo’n ‘gezondheidsbeleid’ is en welk beleid hieromtrent in Vlaanderen wordt gevoerd. In de verkennende literatuurstudie wordt dan ook weergegeven wat er gevonden werd over dit gezondheidsbeleid, hoe dit vorm krijgt op het Vlaamse beleidsniveau en wat van scholen wordt verwacht. Nadien werd voor een reeks verkennende interviews naar drie geselecteerde Vlaamse scholen voor buitengewoon onderwijs gegaan om daar te vragen en te kijken hoe zo’n gezondheidsbeleid gerealiseerd wordt in de ‘praktijk’. Volgende onderzoeksvraag werd vooropgesteld: ‘Hoe geven (verschillende actoren in) Vlaamse scholen voor buitengewoon lager onderwijs vorm aan een gezondheidsbeleid?’ Uit de (verticale en horizontale) analyses van deze interviews kwam (onder meer) naar voren dat in de drie scholen reeds vrijblijvend rond gezondheid gewerkt werd, vóór het verschijnen van de intentieverklaring. Op het moment van de interviews werd in elk van deze scholen op een expliciete en bewuste manier een (verschillend) gezondheidsbeleid gevoerd, vanuit een breed gezondheidsbegrip. Over de beleving van dit gezondheidsbeleid konden echter verscheidene stemmen gehoord worden.

In de verdiepende fase van het onderzoek wordt verder ingegaan op het ‘gezondheidsbeleid voor scholen’. In de literatuurstudie wordt een overzicht gegeven van (voornamelijk wijsgerig-pedagogische) standpunten en aspecten van maatschappelijke problemen die in het onderwijs ingebracht worden. Deze vorm van overheidsbeleid wordt ‘pedagogisering’ genoemd en vormt de achtergrondliteratuur voor de probleemstelling. Verder wordt in deze literatuurstudie het fenomeen ‘pedagogisering’ vanuit het standpunt van het onderwijs besproken. Dit gebeurt door een overzicht te geven van verscheidene standpunten en aspecten die in de literatuur teruggevonden kunnen worden. In het empirische gedeelte van de verdiepende fase werd een reeks verdiepende interviews afgenomen in dezelfde scholen. De focus hierbij lag op de opvattingen over en de beleving van dit gezondheidsbeleid (van de overheid) bij de respondenten. Volgende onderzoeksvraag werd hiervoor gehanteerd: ‘Hoe ervaren (verschillende actoren in) Vlaamse scholen voor buitengewoon lager onderwijs het realiseren van een gezondheidsbeleid in hun school?’ Uit de analyses van deze interviews bleek (onder meer) dat de respondenten een gezondheidsbeleid op hun school beschouwen als ‘vanzelfsprekend’ en ‘belangrijk’. Ze vinden dat ze als school naar ouders en leerlingen een gezond voorbeeld mogen en kunnen stellen. Het overheidsbeleid hieromtrent ervaren ze enerzijds als ‘goed’, anderzijds hebben ze echter het gevoel hiermee overbelast te worden en ervaren ze een tekort aan ondersteunende middelen, mankracht en infrastructuur.

Deze masterproef werd aldus gestart met het stellen van enkele vragen (met de probleemstelling als ‘leidende vraag’) bij het ‘huidige’ overheidsbeleid omtrent gezondheid. Doorheen het onderzoek werd geprobeerd om meer inzicht te krijgen in dit gezondheidsbeleid en hoe de Vlaamse overheid en enkele scholen voor buitengewoon lager onderwijs hieraan vormgegeven. In de bespreking van de probleemstelling op basis van de resultaten van het gehele onderzoek werd beargumenteerd dat een school geen maatschappelijke problemen, zoals in dit geval het werken aan een gezonde samenleving, ‘alleen’ kan oplossen, maar wel een bijdrage kan leveren als een element van een bredere overheidsinterventie. Deze bijdrage kan de vorm aannemen van het stellen van een gezond voorbeeld als school naar zowel leerlingen als ouders. Het blijft echter ook belangrijk om telkens opnieuw (kritische) vragen te stellen bij dergelijk overheidsbeleid, zeker wanneer dit ‘vanzelfsprekend’ wordt. Dit zijn bijvoorbeeld vragen naar de noodzaak van zo’n beleid.

 

 

Download scriptie (860.53 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2010