De politieke machtsverhoudingen in Brugge tussen 1329 en 1361.

Mathijs
Lenoir

Sinds de ‘Moerlemaye’ van 1280 eisten de ambachten inspraak in het politieke systeem van de stad Brugge, meer bepaald in de stedelijke schepenbank. Dit verworven zij na hun deelname aan de oorlog van de graaf van Vlaanderen tegen de Franse koning rond 1300. Na de Kustvlaamse Opstand van 1323-1328 verloren zij deze inspraak echter opnieuw. In deze thesis keken wij hoe in de hierop volgende woelige periode tot 1361 de verhouding was in de schepenbank tussen de vertegenwoordigers van de poorterij en de leden van de ambachten. Deze woelige periode werd immers gekenmerkt door onderdrukking door de graaf van Vlaanderen, een opstandig bewind onder leiding van Jacob van Artevelde, een strijd tussen de graafgezinde en volksgezinde factie en een uitsluiting van de textielambachten uit de stadspolitiek. Daarnaast verrichtten wij ook onderzoek naar de 4-9-verdeelsleutel van J. Mertens. Volgens deze verdeelsleutel zetelden jaarlijks vier vertegenwoordigers van de poorterij en negen leden van de ambachten in de schepenbank. Vervolgens gingen we ook dieper in op het al dan niet bestaan van dominante families en dominante personen in de schepenbank. Tot slot keken wij ook eventjes kort naar de verbannen schepenen in deze periode.

                Wij maakten gebruik van een prosopografische methode. We gingen dus op zoek naar de personen achter de stedelijke instellingen. Dit soort onderzoek leent zich immers goed om de politieke instellingen in de middeleeuwen nauwkeuriger te onderzoeken. We gingen daarbij vooral na of de verschillende leden van de schepenbanken poorters of ambachtsleden waren. De poorterij bevond zich immers voornamelijk in de conservatieve grafelijke factie en de ambachten situeerden zich in de meer progressieve volkspartij. Wij gebruikten hiervoor meerdere bronnen. Om de algemene context te schetsen hanteerden wij enkele kronieken: de kroniek van Jan van Dixmude, de ‘Excellente Cronike van Vlaenderen’ van Anthonis de Roovere en het anonieme ‘Cronicon comitum Flandrensium’. Samen met de secundaire literatuur bleken deze ruim voldoende om de context en de situatie in deze periode in kaart te brengen. Daarnaast bestudeerden wij alle stadsrekeningen tussen 1328 en 1361. Hierin vonden we de jaarlijkse schepenbanken en de activiteiten van de verschillende schepenen in de stad. Ook de cartularia van Lodewijk van Nevers en Lodewijk van Male werden gebruikt. In vele van de oorkonden van deze twee graven vonden we extra informatie over verschillende schepenen.

                Op het vlak van de samenstelling van de schepenbank konden wij deze periode van dertig jaar indelen in drie grote delen. Ten eerste waren er de tien jaar die volgden op de nederlaag van de opstandelingen nabij Kassel in 1328. Dit waren tien jaren waarin de poorterij het monopolie hield in de schepenbank. Dit kwam voornamelijk doordat de graaf van Vlaanderen zich via de keure van 1329 opnieuw mengde in de samenstelling en benoeming van de schepenbank. Daarna, tijdens het bewind van Jacob van Artevelde en zijn aanhangers, maakten de ambachten een wederopstanding. Tot 1348 vonden wij een nagenoeg evenredige verdeling in de schepenbank. Na een overwinning van de graafgezinde partij op de volksgezinde factie in 1348 zagen we een kleine stijging van het aantal vertegenwoordigers van de poorterij in de schepenbank, maar het systeem van tussen 1328 en 1338 werd niet opnieuw ingevoerd.

Van een toepassing van de 4-9-verdeelsleutel vonden wij tussen 1328 en 1361 slechts vier mogelijke voorbeelden. Voor alle andere jaren vonden wij reeds meer dan vier vertegenwoordigers van de stedelijke poorterij in de schepenbank. Een duidelijke toepassing van deze verdeelsleutel van Mertens vonden wij dus niet.

Ook vonden wij, na prosopografisch onderzoek, dat enkele stedelijke families de bovenhand hadden in de schepenbank: de ‘van Aertrikes’, de ‘Bonins’ en de ‘Van de Walles’. Ook enkele individuen staken er in deze periode bovenuit. Zo zagen wij bijvoorbeeld dat Gillis van Coudebrouc in deze periode elf rekenjaren in de schepenbank zetelde.

Tot slot zagen we ook dat er na de opstandige periode van Jacob van Artevelde en zijn aanhangers heel wat schepenen verbannen werden uit de stad Brugge. In de daaropvolgende woelige tien jaar waarin de textielambachten opnieuw naar macht zochten, werden opnieuw heel wat schepenen verbannen uit de stad. Velen van hen mochten echter in 1361 terugkeren naar de stad. Het repressiemiddel van de verbanning om opstandige elementen uit de stad te verwijderen, werd in deze periode dus ook fervent gebruikt door Lodewijk van Nevers en Lodewijk van Male.  

Download scriptie (2.21 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013
Thema('s)