1 schrijfcamere, 7 schepenen, 136 vonnissen

Chelsea
De Wever

 

Tvonnis vanden gedinge dat voer meyer ende scepenen van lovenen geweest is tusschen meester janne van byvoerden meester in arten in deen zijde ende janne rogge die geleit is naden rechte der stad van lovenen tot allen den goeden have ende erven jans maten in dandere.”.[1]

We bevinden ons in het jaar 1452. Jan van Byvoeren en Jan Rogge hebben een conflict met elkaar. Beide heren menen immers aanspraak te maken op de nalatenschap van wijlen Jan Maten. Zoals gebruikelijk in het vijftiende-eeuwse Leuven, leggen ze hun conflict ter beslechting voor aan de zeven Leuvense schepenen.

image

Omvangrijk bronnenapparaat

Gedurende een periode van meer dan 400 jaar hadden de Leuvenaars de mogelijkheid hun geschillen aanhangig te maken bij de schepenrechtbank. De schepenrechtbank werd sinds 1362 gezien als een van de belangrijkste rechtsprekende instanties in de stad. De talrijke uitspraken van de schepenen hebben de tand des tijds goed doorstaan en vormen een schat aan onontgonnen informatie. Ze zijn dan ook het ideale uitgangspunt voor deze masterscriptie. 

In dit werk ligt de focus op de eerste schrijfkamer van het schepenjaar dat aanving op 27 juli 1452 en werd afgesloten op 23 juli 1453. De eerste schrijfkamer bevat 648 vonnissen. Van deze 648 aanwezige vonnissen, gaan er 136 over erven en nalaten. Ik neem de lezer mee in de tijd door deze 136 erfrechtelijke vonnissen van naderbij te bekijken. Zowel geschillen, overeenkomsten als testamenten komen aan bod.

 

image

Law in the books versus law in action 

Hoewel de Leuvense schepenakten de basis van dit werk vormen, zijn ze niet de enige bron. Ook het vijftiende-eeuwse erfrecht, zoals het terug te vinden is in drie geschreven teksten, wordt onder de loep genomen. Op deze manier is het mogelijk een vergelijking te maken tussen wat men noemt de law in the books(het recht zoals het in theorie is) en de law in action (de juridische werkelijkheid).Concreet betekent dit dat het mogelijk is te kijken of de uitspraken van de schepenen overeenkomen met of net uitdrukkelijk afwijken van het op dat moment geldende erfrecht.  

Erfrecht als bron van discussie  

Na het ontrafelen van de Middelnederlandse schepenvonnissen is het mogelijk een antwoord te bieden op vijf onderzoeksvragen. Zo weten we dat men in het vijftiende-eeuwse Leuven uitging van een principiële gelijkheid tussen de kinderen van de overledene. Er werd in de meeste gevallen geen rekening gehouden met de leeftijd of het geslacht van de nakomelingen om de nalatenschap te verdelen. Hoewel dit het uitgangspunt is, zijn er ook een aantal vonnissen te vinden waarin een van de nakomelingen, helaas zonder duidelijk aangegeven reden, bevoorrecht werd. 

De schepenakten leren ons ook dat de langstlevende partner niet in de kou bleef staan bij het overlijden van zijn of haar echtgeno(o)t(e). Daarnaast hielden de schepenen ook rekening met het bestaan van meerdere opeenvolgende huwelijken. Wanneer een weduwe of weduwnaar hertrouwde, kon dit de zaken op erfrechtelijk vlak compliceren. Het was namelijk niet ondenkbaar dat er zowel kinderen uit het eerste bedde, als uit het tweede huwelijksbed geboren werden. 

Vervolgens valt er uit de vonnissen af te leiden dat er in het vijftiende-eeuwse Leuven een terugvalrecht bestond. In de Middeleeuwen was het gebruikelijk een onderscheid te maken tussen enerzijds de aanwinsten en anderzijds de familiegoederen. Met de aanwinsten bedoelde men de goederen die een persoon zelf tijdens zijn leven vergaarde. Een bijvoorbeeld hiervan is de aankoop van een huis. Familiegoederen daarentegen, waren goederen die binnen een familie overgeërfd werden. Het idee is dat deze goederen bij een overlijden moeten terugkeren naar de zijde van de familie waarvan ze oorspronkelijk gekomen zijn, om ze zo binnen die ene familie te houden. Dit noemt men het principe van het terugvalrecht.  

Een gevolg hiervan was dat een man niet kon beschikken over de familiegoederen van zijn echtgenote zonder haar toestemming. 

Geen tegenspraak, wel een verrijking 

Verder is het mogelijk te concluderen dat de schepenen het heersende gewoonterecht aanvulden zonder het uitdrukkelijk tegen te spreken. De rechtspraak en het geschreven erfrecht gingen beiden uit van dezelfde basisregels en principes. Wel was het zo dat de schepenen moesten oordelen over materies waarover helemaal niets neergeschreven stond. Zo bevatte het geschreven erfrecht geen enkele regeling over het opmaken van een testament. Maar toch gebeurde het dat personen naar de schepenen trokken om in een testament te laten neerschrijven wat er met hun nalatenschap diende te gebeuren. 

Een eerste stap in een nog onontgonnen gebied 

Deze masterscriptie is een bescheiden stap in het inhoudelijk onderzoeken van de schepenrechtspraak uit het middeleeuws Leuven. De vonnissen zijn nog grotendeels onbekend terrein. Er zijn wel al enkele werken geschreven over de schepenakten. Dit zijn echter hoofdzakelijk kwantitatieve studies die niet ingaan op de inhoud van de bronnen. Deze masterscriptie is de eerste die de schepenakten op erfrechtelijk vlak bestudeert en vergelijkt met het geldende gewoonterecht. Maar er is nog zoveel meer te ontdekken. Elke masterscriptie vormt dan ook een zeer waardevolle bijdrage voor het verdere onderzoek. 

En Jan van Byvoeren en Jan Rogge? Beide heren moeten zich uiteindelijk schikken naar volgende uitspraak: “Wert ten uutersten nae aensprake verantweerden ende thoenisse van beyden partien gewijst ter manissen smeyers dat men den vorscreven janne rogghe vanden vorscreven goeden houden soude in zijnen beleide ende hadde de vorscreven meester jan met sijnen testamente yet te volgen dat hij dat doen mocht ter plaetsen daer dat behoirde.”.[2]

 

[1]Het vonnis van het geschil dat voor meier en schepenen van Leuven gebracht is tussen meester Jan van Byvoerden, meester in de kunsten aan de ene zijde en aan de andere zijde Jan Rogge die op grond van het recht van de stad Leuven geroepen is tot alle roerende en onroerende goederen van wijlen Jan Maten. 

[2]Uiteindelijk werd, na het verantwoorden van de aanspraken en het bewijs van de beide partijen, op verzoek van de meier besloten dat men de voorgeschreven Jan Rogge in het bezit zou houden van de voorvermelde goederen en dat als de voorgeschreven meester Jan met zijn testament een aanspraak wil maken, dat hij dat dan moet doen op de plaats waar dat behoorde. 

 

Download scriptie (939.48 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Professor Stephan Dusil