Seksuele autonomie in de langverwachte hervorming van het seksueel strafrecht: utopie of realiteit?

Maxime
Castermans

Wat hebben #MeToo, de veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 2 mei 2017 en vooral de moord op Julie van Espen met elkaar gemeen? Wel, zij vormden in België een ware katalysator in de strijd tegen seksueel geweld en deden sterke stemmen weerklinken rond de nood tot de hervorming van ons seksueel strafrecht. Met de wet van 21 maart 2022, die op 1 juni 2022 officieel in werking trad, vond die beoogde hervorming eindelijk plaats.

However I dress. Wherever I go. Yes means yes and no means no.

Seksuele autonomie voorop!

De zogenaamde ‘seksuele misdrijven’ verschoven door de hervorming van de titel “Misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid” naar het nieuwe hoofdstuk “Misdrijven tegen de seksuele integriteit, het seksueel zelfbeschikkingsrecht en de goede zeden”. Die verschuiving reflecteert meteen het door de wetgever geproclameerde uitgangspunt van de hervorming: de seksuele autonomie moet centraal staan en niet langer de familiale orde of de eer. De vraag stelt zich echter of de wetgever consistent is geweest. Nam hij de seksuele autonomie als basis voor zowel de hervorming van het seksueel strafrecht in zijn geheel, als voor de concrete bepalingen? Zo niet, zou de hervorming wel eens grandioos zijn doel gemist kunnen hebben…

Om die vraag te kunnen beantwoorden is het in eerste instantie noodzakelijk om het begrip ‘seksuele automie’ te verduidelijken. Dat begrip valt uiteen in een negatief seksueel privacyrecht, waardoor de overheid en derden zich niet mogen mengen in ons seksueel leven, en een positief seksueel ontplooiingsrecht, waardoor we het recht hebben om seksualiteit te beleven zoals, wanneer en met wie we dat zelf willen. Beide rechten zijn echter niet absoluut, en dus zijn bepaalde uitzonderingen mogelijk. Het cruciale concept van de ‘toestemming’ kan beschouwd worden als de operationalisering van de seksuele autonomie. Maar was die seksuele autonomie leidinggevend bij het redigeren van de concrete wetteksten? Of lijken hier en daar andere principes meer doorslaggevend geweest te zijn?

Afwezigheid van toestemming als constitutief bestanddeel

Voor de misdrijven ‘aantasting van de seksuele integriteit’, ‘voyeurisme’, ‘niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte inhoud’ en ‘verkrachting’ lijkt de seksuele autonomie inderdaad het maatschappelijk eerbaarheidsgevoel te hebben vervangen als leidinggevend principe. Sinds de hervorming is de afwezigheid van toestemming (de operationalisering van de seksuele autonomie) immers een constitutief bestanddeel van elk van deze misdrijven. Het toetsingscriterium van de ‘redelijke persoon’ bij de aantasting van de seksuele integriteit of van de ‘redelijkheid’ bij voyeurisme vormen daarop de enige beperking. Daardoor zal bijvoorbeeld met de seksuele autonomie van fetisjisten geen rekening worden gehouden.

Rechten en bescherming voor de prostituee

De hervorming van het seksueel strafrecht voorziet in hoofdstuk IIIbis/1 tevens in de criminalisering van misbruik en uitbuiting van prostitutie, en tegelijk in de decriminalisering van de commercialisering van prostitutie. Met dat laatste wil de wetgever personen die op grond van hun seksuele autonomie bewust kiezen voor prostitutie de nodige vrijheid bieden. Zij mogen nu via bepaalde kanalen reclame maken voor hun diensten en kunnen bijvoorbeeld leningen aangaan zonder dat dit de bank strafbaar zou maken. Een belangrijke bedenking hierbij is wel dat de keuze tot prostitutie niet altijd zo vrij is als ze op het eerste gezicht lijkt. De criminalisering van misbruik en uitbuiting bouwt dan weer voort op een gebrek aan toestemming vanwege de prostituee.

Tegelijk: maatschappelijke schandalen vermijden

De misdrijven ‘openbare zedenschennis’ en ‘vervaardigen of verspreiden van inhoud van exteem pornografische of gewelddadige aard’ zijn mijns inziens de twee misdrijven bij uitstek waar de seksuele autonomie niet leidinggevend was. Het feit dat deze gedragingen in een aparte afdeling blijven bestaan, toont aan dat de maatschappelijke eerbaarheid en moraliteit leidinggevend bleven. Het zijn maatschappelijke schandalen die de wetgever wil vermijden. Voor exhibitionisme is het bijvoorbeeld het feit dat anderen, in het openbaar (!), geconfronteerd worden met seksueel gedrag, dat leidt tot strafbaarheid. Het nieuwe misdrijf ‘vervaardigen of verspreiden van inhoud van extreem pornografische of gewelddadige aard’ gaat mijns inziens zelfs regelrecht in tegen het principe van seksuele autonomie. Dat principe impliceert immers net dat iemand uit vrije wil, op geldige wijze kan toestemmen met gedrag dat de eigen seksuele integriteit schendt. Een ‘normaal en redelijk persoon’ die bepaalt hoe mensen seks zouden moeten hebben, miskent de seksuele autonomie volledig. Wat traumatiserend of schadelijk is voor de ene persoon, kan juist het grootste seksuele verlangen voor de andere persoon uitmaken. Als dat gebeurt met wederzijdse toestemming en zonder gevaar voor de gezondheid of voor derden, is een strafbaarstelling dan gerechtvaardigd?

Seksuele autonomie van jongeren

Tot slot zorgde de hervorming ook voor twee bepalingen waarvoor de seksuele autonomie als grondslag een nuance verdient. Zo werd vooreerst de seksuele meerderjarigheid vastgelegd op 16 jaar, zodat het op het eerste gezicht lijkt alsof de wetgever met de seksuele autonomie van minderjarigen rekening heeft willen houden. De voorziene uitzonderingen voor -16-jarigen houden echter onvoldoende rekening met de seksuele realiteit van jongeren. De huidige bewoordingen leiden immers tot het absurde resultaat dat iemand van 14 jaar en 11 maanden geen seks mag hebben met iemand van 18 jaar, hoewel dat een maand voordien wel nog mocht. Het risico op een instrumenteel gebruik van de wettekst door afkeurenden uit de omgeving van de jongeren doet zich dan helaas voor. Ten tweede voert de hervorming ook een rechtvaardigingsgrond in voor 16- tot 18-jarigen die met wederzijdse toestemming aan primaire sexting doen. Zij zullen daardoor niet strafbaar zijn, aangezien sexting deel zou uitmaken van hun seksuele ontplooiing. De rechtvaardigingsgrond geldt evenwel niet voor 14- en 15-jarigen. Dat is vreemd: jongeren van die leeftijd mogen volgens de nieuwe wet (soms) wél seks hebben met elkaar, maar mogen niet (met onderlinge toestemming!) seksueel getinte beelden uitwisselen. Kan de seksuele autonomie dat onderscheid rechtvaardigen?

Op de goede weg

Respect voor de seksuele autonomie lijkt inderdaad een belangrijke ambitie te zijn geweest van de hervorming van het seksueel strafrecht. Mijn onderzoek toont echter aan dat dit principe niet het enige ondersteunende argument was voor de concreet ingevoerde bepalingen. Hoewel het nieuwe seksueel strafrecht ontegensprekelijk een grote verbetering is, had het pad van de seksuele autonomie toch verder bewandeld kunnen worden.

Download scriptie (1.07 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Liesbet Stevens