De stilte die ons ontbreekt

Nele
Fiers

 

IK BEN THERAPEUT. VANAF NU!
 
Het is me wat. Vier jaar lang kreeg ik de tijd om therapeutische theorieën op te slorpen, om muzikale momenten te beleven. En hier staan ik dan: zenuwachtig, klaar om een heel jaar lang te bewijzen dat ik die theorie wel kan toepassen. Gewapend met een boordevolle rugzak en een gloednieuwe laptop spring ik de wijde wereld van de psychiatrie in.
 
In het onderzoek ‘De stilte die ons ontbreekt’, geef ik u een eerlijk verslag van mezelf als stagiair-therapeut, mijn weg zoekend tussen alle mooie theorieën en de vaak harde realiteit van het muziektherapeutisch werk bij mensen met persoonlijkheidsstoornissen. Het is een uniek verhaal van een specifiek zoekproces naar een evenwicht tussen theorie en praktijk, tussen holle woorden en volle melodieën, tussen taal, muziek en stilte. Het is een speurtocht naar verbanden tussen de ontstaansprocessen van persoonlijkheidsstoornissen en de keiharde weerstand die tot uiting komt in de muziektherapie. Waarom blijven deze patiënten steeds maar praten over de laatste nieuwe films? Waarom moet muziektherapie saai zijn? Waarom kan de therapeut nooit goed genoeg zijn?
 
Zeker deze laatste vraag blijft behandelteams van mensen met persoonlijkheidsstoornissen parten spelen. Met dit werk tracht ik geen absolute waarheden of oplossingen te poneren -deze zijn in dit vakgebied immers onbestaande. Wel ben ik er van overtuigd dat dit deel van de weg die ik heb afgelegd een houvast kan zijn voor al wie samenleeft of werkt met mensen met een persoonlijkheidsstoornis.
Muziektherapie is bezig aan een flinke opmars in België, maar vele mensen -zowel professionelen als ‘de man in de straat’ worstelen nog met de concepten, doelstellingen en werkwijze van deze therapievorm. In mijn onderzoek worden verscheidene basisprincipes uitgeklaard, waardoor de gevalsstudie die erin verwerkt is bevattelijk wordt voor het grote publiek.
 
 
De stilte die ons ontbreekt
 
De sessies gaan door en door, er is geen adem, geen ruimte, geen stilte. Spreken is actie, muziek is actie, improviseren is het verboden woord.
 
Deze twee zinnen schetsen het globale beeld van de eerste sessies die ik als muziektherapeut meemaak bij een groep mensen met persoonlijkheidsstoornissen. In deze klinische situatie vindt het onderwerp van mijn eindverhandeling zijn oorsprong. Bij deze groep krijgt betekenisvolle stilte geen plaats, blijft muziek oppervlakkig en is spreken niet enkel een manier om alle openingen op te vullen, maar ook om de leegte weg te werken.
 
Niets blijkt goed te zijn. De patiënten zijn hongerig naar invulling van de therapeut, ze willen zo veel mogelijk muzikaal voedsel verorberen. In deze vraag schuilt echter een fundamentele contradictie. Hoe hard de therapeut als moederfiguur ook probeert om haar ‘kinderen’ te verwennen en te paaien, per definitie is haar werk niet goed genoeg. Het moet meer, beter, harder, luider, banaler, er blijft altijd een tekort aanwezig. Ik word als therapeut wanhopig van het smeken naar werkvormen, van mijn onmacht om goed genoeg te zijn. Hoe meer er gegeven wordt, hoe meer commentaar er volgt. Niets aanreiken is echter ook geen optie, zonder startpunt, zonder een concrete vraag slaagt de groep er niet in om ook maar iets te spelen.
 
Dit roept veel vragen bij me op. Waar komt deze onwerkbare weerstand vandaan? Hoe vind ik een opening in het beschermende pantser van de groep?
Ervaring en literatuur leert me hoe intrusief muziektherapie kan ervaren worden. Op auditief vlak bestaan de sessies uit drie modaliteiten: taal, muziek en stilte. Elk van deze modaliteiten bevat één of meerdere kenmerken die bij personen met een persoonlijkheidsstoornis ofwel slechts op een primitieve manier ontwikkeld werden ofwel als bedreigend kunnen worden ervaren. Daarenboven zijn ze meer met elkaar verweven dan een eerste blik zou vermoeden.
 
Zowel het ontwikkelen van de persoonlijkheid van een mens als het ontwikkelen van de taal en het taalgebruik is geënt op de dragende- en voorbeeldhouding van primaire zorgfiguren: ouders, grootouders, enz. Wanneer de relatie met die zorgfiguren niet stevig of duidelijk genoeg is, zal naast de algemene persoonlijkheidsproblematiek ook een probleem ontstaan in het ontwikkelen van de taal en het taalgebruik van die bepaalde persoon. Dit resulteert in een nietszeggend spreken. Er worden woorden uitgesproken, maar er is geen betekenisdimensie aan verbonden. Het is een praten dat functioneel -daarom niet bewust- gebruikt wordt om de sessies op afstand te houden, een praten dat de persoon weghoudt van wat binnenin zich leeft. Er wordt gesproken over banaliteiten, waardoor de sessie vervalt tot een ‘gezellige babbel’ tussen patiënten.
 
Terwijl taal altijd verwijst naar iets buiten zichzelf, zit de inhoud van de muziek enkel in de vorm van de muziek zelf. Er is geen tijdsmarge tussen de klinkende muziek en het effect dat ze teweegbrengt; een muzikant beweegt mee met het spel dat hij speelt omdat muziek beweging is. Dit brengt met zich mee dat muzikale improvisatie oncontroleerbaar is. Niemand weet waartoe de muziek ons beweegt, niemand weet wat muziek bij ons losmaakt.
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis proberen alles in vaste en voorspelbare situaties te plaatsen en te houden, waardoor improviseren voor hen bijna onmogelijk wordt. Het gaat niet zomaar om niet willen improviseren, het gaat om een grote angst en zelfs onkunde om zich over te geven aan hun eigen creativiteit.
 
Stilte is de belangrijkste structurerende factor in muziek. Stilte bakent muziek af, zowel aan het begin als aan het einde van een werk. Een improvisatie ontstaat in een voorbereidende stilte waarin de groepsleden zich op eenzelfde niveau kunnen begeven. Zonder deze stilte kan geen groepsmuziek ontstaan. Zonder klinkende muziek kan er achteraf niet gereflecteerd worden. Zonder mogelijkheid tot reflectie, zal het spreken actie-spreken worden, waarin stilte geen plaats krijgt. Zo gaat de tijd in een vicieuze cirkel voorbij zonder ook maar een noot dichter te komen bij het ongenaakbare schild van de groep.
 
Wat me meest van al verontrust, is het feit dat ook ikzelf ondervind dat ik geen betekenisvolle woorden meer kan formuleren, dat mijn muzikale spel hol klinkt, dat ik tijdens toevallige stiltemomenten geen aansluiting kan vinden met de groep. Daar sta ik dan met mijn boordevolle rugzak…
Zelfreflectie, intervisie en supervisie leren me veel. Ik ben niet zomaar een onbeholpen stagiair, maar de weerstand van de groep affecteert mij als therapeut. Terwijl de patiënten schijnbaar zorgeloos zitten te kletsen over iemands nieuwe pantoffels, blijf ik in hun plaats zwoegen om boven water te blijven. Ik ben de uitverkorene om hun onverdraaglijke gevoelens op te vangen, om verworpen te worden.
 
 
Ik ben therapeut. Vanaf nu!?
 
Vergeet het maar. Als er één iets is wat iemand weerhoudt om therapeut te zijn, is het wel de overtuiging dat hij altijd weet wat te doen of hoe te reageren. Therapeuten zijn niet, therapeuten worden, hun hele leven lang, of ze het nu willen of niet.

Download scriptie (1.37 MB)
Universiteit of Hogeschool
LUCA School of Arts
Thesis jaar
2010