Het strafrechtelijk kader van euthanasie ten dode opgeschreven?

Elise
Rynwalt

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven en de fascinatie ervoor is zo oud als de mensheid zelf. Wanneer de dood op zich laat wachten, wordt meer en meer gezocht naar een manier om menselijk heen te gaan, om regisseur te worden van het eigen levenseinde. En hoewel het idee van een milde (en medisch begeleide) dood op heel wat steun kan rekenen, blijft één vraag als het zwaard van Damocles boven het onderwerp hangen: wat als er iets misgaat bij euthanasie?

Hoe zit het nu?

Op dit moment kan de strafrechtelijke situatie rond euthanasie in enkele woorden worden samengevat. Er bestaat immers geen specifieke sanctie wanneer de wettelijke voorwaarden met de voeten worden getreden. Daarom wordt teruggegrepen naar algemene kwalificaties zoals moord en vergiftiging. Wanneer een euthanasie niet aan de voorwaarden voldoet, zal de arts als ‘moordenaar’ worden bestraft. Concreet riskeert hij in dat geval een levenslange opsluiting.

Wat is het probleem?

Het probleem is tweeledig. Enerzijds geldt dezelfde straf voor levensbeëindiging op verzoek als voor levensbeëindiging zonder verzoek; vanuit strafrechtelijk oogpunt gaat het twee keer om moord.

Anderzijds is er in de Euthanasiewet qua bestraffing geen onderscheid tussen de ‘vormvoorwaarden’ en ‘inhoudelijke voorwaarden’. De Belgische wet voorziet verschillende voorwaarden om te kunnen spreken van euthanasie. Zo moet de patiënt zich bevinden in een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden, en moet de arts de patiënt inlichten over zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting. De eerste voorwaarde is eerder inhoudelijk, de laatste eerder vormelijk. Toch staan er even zware straffen op het niet uitvoeren van deze voorwaarden.

image-20230917133438-1

Hoe kunnen we dat oplossen?

Betekenen deze problemen in praktijk dan het einde van twintig jaar Euthanasiewet? Niet volgens het Grondwettelijk Hof. Dat besliste in 2022 dat er een oplossing moest worden gezocht. Het antwoord lijkt simpel (althans in theorie): differentiëren. Met een onderscheid qua sanctionering tussen vorm- en inhoudelijke voorwaarden is het probleem van de baan.

Maar hoe verdeel je de voorwaarden per categorie? De wet rept met geen woord over een verschil in voorwaarden. Het is een kwestie van de juiste evenwichten te vinden. Hoewel de wet voldoende rechtsbescherming wil bieden aan de patiënten, is het ook essentieel om de artsen de nodige rechtszekerheid te geven. Dit kan door inhoudelijke voorwaarden - rond de toestand en hoedanigheid van de patiënt – en vormelijke voorwaarden - zoals het noteren van de gegevens in het dossier van de patiënt – op een andere manier te beoordelen. Vormvoorwaarden worden idealiter uit het strafrecht gehaald en enkel tuchtrechtelijk bestraft.

Is dat alles?

Tijdens mijn masterproefonderzoek kwamen nog andere onvolmaaktheden van de wet naar boven. Zo bleek onder andere dat artsen niet altijd op de hoogte zijn van de wettelijke voorwaarden, waardoor de euthanasie soms – onbewust - illegaal werd uitgevoerd. Een extra bijscholing voor artsen die euthanasie willen uitvoeren is geen overbodige luxe. Bovendien is het nuttig om meer aandacht te besteden aan de zorg bij het levenseinde in de opleiding geneeskunde. Er kan een vak gewijd worden aan de regelgeving en standpunten omtrent euthanasie, maar ook hulp bij zelfdoding, palliatieve sedatie…

Verder bevat de wet nog geboden en verboden die in het huidig kader zonder sanctie blijven. Een instelling mag bijvoorbeeld geen euthanasie weigeren wanneer die gebeurt in overeenstemming met de wet. Maar als een woonzorgcentrum euthanasie over de hele lijn verbiedt, kan daar strafrechtelijk niet tegen worden opgetreden. Dit soort lacunes zouden verholpen moeten worden.

Vertrouwen is goed, controleren is beter!

De Euthanasiewet bepaalt verder hoe er gecontroleerd moet worden. Binnen drie werkdagen na het uitvoeren van euthanasie moet de arts dit melden aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie. Deze Commissie controleert de euthanasie vervolgens aan de hand van een standaardformulier, ingevuld door de uitvoerende arts. Bij twijfel over de wettelijkheid kan de Commissie met tweederde van de stemmen de aanvraag doorsturen naar het parket voor verder onderzoek.

Net zoals de wet zelf, bleef de procedure bij de Commissie de laatste jaren niet vrij van kritiek. Men stelde zich vragen bij een mogelijke onderrapportering van euthanasie. De Commissie heeft immers geen tools om een euthanasie op te sporen indien een arts het nalaat om aangifte te doen. Het is bovendien niet ondenkbaar dat wanneer een arts twijfelt over de legitimiteit van zijn actie en problemen met het gerecht wil vermijden, hij de dood kwalificeert als een normaal natuurlijk overlijden en de Commissie daarvan niet op de hoogte stelt. Om deze bezorgdheid het hoofd te bieden, kunnen een aantal oplossingen worden voorgesteld. Denk maar aan een meldingsplicht voor de apotheker bij aflevering van euthanatica. Of de verplichting om een tweede onafhankelijke arts de dood te laten vaststellen – en verplicht melden - bij ieder niet-natuurlijk overlijden. Het systeem van de ‘schouwarts’, zoals in Nederland, kan voor meer onafhankelijkheid en deskundigheid zorgen. Op die manier krijgt de Commissie een beter zicht op hoe vaak euthanasie wordt uitgevoerd in België.

Ook de anonimiteit van de aangifte is een zwakke plek. Elke aangifte bevat een anoniem en een niet-anoniem gedeelte. Het niet-anonieme gedeelte wordt pas geopend wanneer er discussie ontstaat op basis van het anonieme gedeelte. Hierdoor kan een arts die in de Commissie zetelt zijn eigen dossier als uitvoerende arts beoordelen. De collega-commissieleden kennen de identiteit immers niet van de arts die de euthanasie heeft begeleid. Na een recente veroordeling van België door het EHRM daaromtrent, wordt dan ook best komaf gemaakt met dit anonieme gedeelte.

Als je het kunt oplossen, is er dan wel een probleem?

Doorheen de masterproef kwamen heel wat imperfecties van de wet aan het licht. Het is na ruim twintig jaar hoog tijd om de Euthanasiewet te evalueren, met speciale nadruk op het (tot nu toe onbestaande) strafrechtelijke kader. Een geschikt strafrechtelijk kader komt iedere betrokkene ten goede. Het brengt rust en sereniteit voor de hulpzoekende en rechtszekerheid voor de arts. De zoektocht naar billijke evenwichten is de leidraad in deze handreiking tussen ethiek, de medische wereld en het recht. Iets waar iedereen uiteindelijk beter van wordt, zodat ‘menselijk sterven’ echt een recht wordt.

image 688

Download scriptie (1.25 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Philip Traest