De toegankelijkheid van initiatieven voor buitenschoolse kinderopvang

Annelies
Roelandt

Buitenschoolse opvang: een drempel te hoog?

 

Kinderen van niet-werkende ouders, kinderen uit gezinnen met een lager inkomen en allochtonen zijn in heel wat buitenschoolse opvanginitiatieven ondervertegenwoordigd. Dat heeft onder andere te maken met de gehanteerde inschrijvingscriteria, de ouderbijdragen en de bekendmaking. Dat zijn de voornaamste conclusies van een scriptieonderzoek naar de toegankelijkheid van de buitenschoolse opvang.

 

Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang (IBO’s) organiseren opvang voor kinderen van de basisschool voor en na school, op woensdagnamiddag, in schoolvakanties en op snipperdagen. In 2005 telde Vlaanderen volgens Kind en Gezin 233 IBO’s, goed voor zo’n 23.573 plaatsen. In een gewone schoolweek maken ongeveer 47.674 kinderen er gebruik van. Kind en Gezin, de Vlaamse Administratie Werkgelegenheid en het federale Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten zijn de belangrijkste subsidiebronnen.

 

Voor het onderzoek kregen alle Vlaamse en Brusselse IBO’s een postenquête. Op die manier zijn gegevens verzameld bij ongeveer 60% van de sector. Het gaat om 135 IBO’s of 376 vestigingsplaatsen verspreid over zowel steden als landelijke gemeenten in alle provincies. Het is het eerste onderzoek naar toegankelijkheid bij IBO’s.

 

De meest gekende functie van kinderopvang is het opvangen van kinderen terwijl hun ouders werken. Maar dat is niet het hele verhaal. Kinderen komen er in contact met elkaar, kunnen er spelen en zich ontplooien. Buitenschoolse opvang heeft dus ook een belangrijke pedagogische functie. Maar is dat wel zo voor alle kinderen? Daarover gaat de sociale functie van kinderopvang: kwaliteitsvolle opvang streeft er ook naar toegankelijk te zijn voor kinderen uit alle bevolkingsgroepen.

 

Het onderzoek geeft echter aan dat dit op vele plaatsen niet het geval is. Kinderen van niet-werkende ouders zijn duidelijk ondervertegenwoordigd (8%), net als kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. Zeer weinig kinderen genieten immers een verminderd tarief. Ook allochtone kinderen zijn, hoewel niet overal ondervertegenwoordigd, beperkt aanwezig (8%). Opvallend is dat dit niet geldt voor kinderen van alleenstaanden (bijna 18%) en dat de Brusselse IBO’s allochtone kinderen en kinderen van niet-werkenden beter bereiken.

 

Wie eerst komt, eerst maalt

 

De beperkte aanwezigheid van zogenaamde kansengroepen is in de eerste plaats te verklaren vanuit plaatstekort. Zo heeft slechts één op vier locaties nog wat plaats vrij, terwijl meer dan de helft met overbezetting kampt. Dit plaatstekort doet zich vooral tijdens schoolvakanties voor. Het impliceert dat vele IBO’s moeten beslissen wie al dan niet aan boord komt. Het onderzoek ging na welke criteria IBO’s daarbij hanteren. We geven hier de belangrijkste resultaten weer.

 

Maar liefst 71% geeft eerst en vooral voorrang aan wie eerst inschrijft. Dit lijkt een zeer logische en billijke regel, maar leidt in de praktijk tot uitsluiting van bepaalde groepen. Niet alle ouders zijn immers even goed geïnformeerd en bovendien kan niet iedereen de nood aan opvang zo ver vooruit plannen. Een werkloze ouder bijvoorbeeld die plots een opleiding moet volgen of een job vindt, valt uit de boot.

 

Verder zien we dat bijna de helft van de IBO’s (44%) voorrang aan werkende ouders belangrijk of zeer belangrijk vindt. In één op tien initiatieven krijgen kinderen van niet-werkende ouders helemaal geen toegang, zelfs al zijn er nog vrije plaatsen. Dit is problematisch, want ook niet-werkende ouders wensen soms gebruik te maken van buitenschoolse opvang. Bijvoorbeeld omdat ze het een meerwaarde vinden voor de opvoeding van hun kind, of omdat ze willen solliciteren of een opleiding volgen.

Slechts één op zes IBO’s vindt het belangrijk om voorrang te verlenen aan studerende ouders. Voor ouders met een lager inkomen is dat zelfs amper 8%. Praktijkervaringen leren nochtans dat kwetsbare groepen vaak pas bereikt kunnen worden, als men criteria hanteert die de toegang voor hen actief verhogen.

 

Sociaal tarief: eerder gunst dan recht

 

De resultaten over de opnamecriteria maken duidelijk dat de kansen op buitenschoolse opvang niet voor elk kind dezelfde zijn. Maar – en dat is misschien nog frappanter – de buitenschoolse opvang is ook niet voor elke ouder even betaalbaar. Ouders betalen er immers niet volgens inkomen, zoals bij gesubsidieerde kinderdagverblijven en onthaalouders. Alle ouders betalen in een IBO eenzelfde bedrag. Wel kan de verantwoordelijke een korting toekennen: het sociaal tarief. Die mogelijkheid wordt echter niet verplicht door de overheid. Bovendien voorziet de Vlaamse overheid niet in een herverdelend systeem, zoals dat bij de opvang van jonge kinderen wel het geval is. In de praktijk betekent dit dat hoe vaker een IBO het sociaal tarief toepast, hoe meer werkingsmiddelen het verliest.

 

Verder is de procedure van toepassing niet eenvormig geregeld. De voorzieningen beslissen daar zelf over. Er zijn dan ook heel wat verschillen. Sommigen verwijzen door naar het OCMW voor een sociaal onderzoek, anderen kennen het altijd toe aan alleenstaanden, nog anderen aan mensen met een leefloon, of men laat het gemeentepersoneel ervan genieten enz. Concreet betekent dit dat de betaalbaarheid van een IBO samenhangt met de woonplaats van het gezin. Problematisch is ook dat ouders vaak zelf naar het sociaal tarief moeten vragen, wat drempelverhogend en zelfs stigmatiserend werkt.

 

In de praktijk betekent dit alles dat het sociaal tarief eerder een gunst is dan een recht. Slechts 3% van de kinderen geniet van deze korting en ongeveer één op acht IBO’s heeft geen enkel kind met het sociaal tarief.

 

Onbekend is onbemind

 

Ten slotte ging de studie in op de bekendmaking die IBO’s ondernemen. Die heeft een belangrijke invloed op hun toegankelijkheid. Want alleen wie de buitenschoolse opvang kent, kan tijdig inschrijven. Uit het onderzoek blijkt dat IBO’s verschillende strategieën hanteren om ‘reclame’ te maken. Het gaat bijvoorbeeld om berichten in de buurt- of gemeentekrant of het verspreiden van folders via scholen. Scholen zijn voor IBO’s een belangrijke troef. Mits de nodige inspanningen kan men daar immers een brede groep van ouders bereiken. Maar we stellen ook vast dat mond-tot-mondreclame één van de belangrijkste kanalen voor informatieverspreiding is. Daarmee riskeert men steeds binnen dezelfde bevolkingsgroepen te rekruteren. Verder zien we dat de buitenschoolse opvang zich weinig profileert tijdens publieke evenementen zoals buurtfeesten, wat nochtans drempelverlagend kan werken. Ook de frequentie en intensiteit van bekendmaking blijkt doorgaans erg laag te liggen, terwijl specialisten net wijzen op het belang van veelvuldige communicatie naar de buitenwereld, zeker als men kansengroepen wil bereiken.

Download scriptie (712.78 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2006