De verruimde minnelijke schikking en fiscale fraude: klassenjustitie of noodzaak?

Maxim
Verbeeck

De verruimde minnelijke schikking en fiscale fraude: klassenjustitie of noodzaak?

 

Tegenwoordig gaan er almaar meer stemmen op om de verruimde minnelijke schikking (hierna: VVSBG) uit het Belgisch rechtslandschap te verwijderen. De ene spreekt van een aantasting van rechtvaardigheid, de ander van een afkoopwet. Alsof de wetgever een vorm van klassenjustitie heeft ingevoerd met deze rechtsfiguur. Er werd derhalve onderzocht of dit daadwerkelijk het geval was. Kunnen we spreken van het afkopen van de straf bij fiscale fraudezaken over de miljoenen? Treedt het openbaar ministerie te laks op tegenover witteboordencriminaliteit? Vanuit deze invalshoek werd de spilfiguur bij de VVSBG voor fiscale fraude bevraagd, met name de magistraten die het voorstel moeten evalueren.

Dit onderzoek poogt te begrijpen wie, hoe en waar er rekening mee wordt gehouden bij het toepassen van de VVSBG. Het praktisch vernuft van deze thesis schuilt erin dat het een aanzet betekent voor beleidsvorming op het niveau van het College van procureurs-generaal en een meer genuanceerde blik biedt bij deze omstreden rechtsfiguur. Er wordt verder ook gekeken naar de wijzigingen die de Potpourri II wet heeft doorgevoerd alsook de doelstellingen die de VVSBG voor ogen had.

Actoren die betrokken zijn bij een voorstel tot VVSBG zijn de belastinginspecteur, de referentiemagistraat, de procureur-generaal, de rechter en indien er een gerechtelijk onderzoek gaande was, kan eveneens het advies van de onderzoeksrechter worden gevraagd. Elke actor heeft zijn eigen rol te vervullen.

Het verloop van de procedure is niet lineair. Bij een feilloze VVSBG gaan de magistraten als volgt tewerk. Eerst zal er een voorstel door de raadsman van de verdachte worden gedaan. De substituut-procureur gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden kijkt vervolgens of de verdachte ervoor in aanmerking komt. Hoewel de publieke opinie er vanuit gaat dat er geen motivatie wordt gegeven, is dit geenszins het geval. Een motivatie dient immers opgegeven te worden in het verslag naar de procureur-generaal. Ook op het niveau van het hof van Beroep zal er gespeculeerd worden of de verdachte in aanmerking komt voor een VVSBG. Nergens in de literatuur is deze bijkomende horizontale controle terug te vinden. Dat het parket te laks zou omgaan met het toepassen van deze rechtsfiguur is dus enigszins onterecht.

Nadat de procureur-generaal zijn fiat heeft gegeven beginnen de vertrouwelijke gesprekken met de verdachte. Indien er een gerechtelijk onderzoek gaande is, wordt de onderzoeksrechter ontheft door de onderzoeksgerechten. Het staat de substituut-procureur gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden vrij om het advies van de onderzoeksrechter te vragen. In de praktijk zal dit welhaast nooit gebeuren omdat de magistraat al op de hoogte is van de zaak door zijn permanent inzagerecht in het strafdossier.

Tijdens de vertrouwelijke gesprekken tussen substituut-procureur gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, de referentiemagistraat en de raadsman van de verdachte wordt er onderhandeld over wat er allemaal moet betaald worden. In de regel zal dit 60 à 65 % van de ontdoken belastingen betreffen. Hiervan wordt nauwelijks afgeweken omdat dit anders een domino-effect creëert. Dit wil zeggen dat één uitzondering bij één advocaat aanleiding zal geven tot meerdere uitzonderingen in soortgelijke zaken. Fiscale advocaten zijn immers schaars en geven elkaar ook zulke informatie door. Het parket is dus zeer voorzichtig gedurende de onderhandelingen. Het tarief is ook niet min.

Kristof Lammens heeft hier een perfect voorbeeld van gegeven. Wanneer X voor 100.000 euro fraudeert en voor 50.000 euro belastingen heeft ontdoken, dan zal deze de fiscale administratie 50.000 moeten betalen en bovenop die 50.000 wordt er dan 60% toegepast. In totaal zal een fiscaal fraudeur dan 80.000 euro moeten betalen.

Wanneer alles dan betaald is, dienen louter enkel de formele voorwaarden door de bodemrechter gecontroleerd te worden. Binnenkort zal hier echter verandering in komen door het Grondwettelijk arrest van dit jaar in juni. De bodemrechter zal dus naar de toekomst toe zich ook kunnen uitspreken over de proportionaliteit en opportuniteit van de straf. Een absolute ramp in het licht van de verruimde minnelijke schikking. Waarom? Omdat het de substituut-procureur gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden is die de garanties biedt bij de vertrouwelijke gesprekken. Wanneer dus alles in kannen en kruiken is en de rechter verklaart zich niet akkoord, kan alles van voren af aan beginnen. Maar het afhandelen van een verruimde minnelijke schikking neemt al snel een jaar in beslag omdat er zoveel heen en weer gecommuniceerd moet worden. Een rechter die zich dus kan uitspreken over proportionaliteit en opportuniteit vormt een gevaar voor de overschrijding van de redelijke termijn inzake fiscale strafzaken. Met een vermindering van de sanctie tot gevolg.

Ten slotte zijn ook de wijzigingen die de Potpourri II wet heeft doorgevoerd zeer betreurenswaardig. De eerste wijziging houdt in dat een verruimde minnelijke schikking niet zou toegepast kunnen worden van zodra er al sprake is van een eerste beslissing ten gronde. Doch dit strookt niet met de proceseconomische doelstelling die de wetgever voor ogen had met de verruimde minnelijke schikking. Als tevens de rechter zijn oordeel als ondergrens wordt gebruikt, is dit des te meer een onnodige maatregel. De tweede wijziging slaat op het feit dat een succesvolle verruimde minnelijke schikking op beperkte wijze wordt opgenomen in het centraal strafregister. Beperkt in de zin dat slechts de juiste instanties er toegang toe hebben en dat het ook niet is inbegrepen op de aanvraag van een strafblad. Stigmatisering door de samenleving blijft dus evenwel uit. Maar de wetgever heeft deze maatregel ingevoerd zodat de bodemrechter zicht zou hebben op het feit dat de verdachte in het verleden al minnelijke schikking gesloten zou hebben. Nochtans kunnen rechters dit controleren op de inlichtingenbulletins van de gemeenten. Het feit dat een rechtspersoon tevens wel wordt opgenomen in het strafregister bij het afsluiten van een VVSBG, doch niet bij een veroordeling bij een rechter, zorgt voor de nodige ambiguïteit. Daarom zouden beide wijzigingen van de Potpourri II wet moeten worden teniet gedaan.