De Vlaamse cultuurcentra en gemeenschapsvorming: Symbiose of paradox? Verkennende casestudy nar de visie van twee cultuurcentra

Debbie
Van Laere

 

Vlaamse cultuurcentra en gemeenschapsvorming

Symbiose of paradox?

Debbie Van Laere

Inleiding

 

 

De oorsprong van deze scriptie ligt in de lancering van een decreet waar de cultuur- en gemeenschapscentra in Vlaanderen een nieuwe richting inslaan. Het decreet houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid (verder het decreet lokaal cultuurbeleid genoemd) werd door het Vlaamse Parlement goedgekeurd op 13 juli 2001 en hield een aantal fundamentele wijzigingen in. De belangrijkste wijziging is de opdracht van de cultuur- en gemeenschapscentra. Vanaf 2001 werden cultuurcentra niet alleen huizen van cultuur, maar ook huizen met een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Naast cultuurspreiding en het bevorderen van cultuurparticipatie, verwacht de Vlaamse overheid dat zij bovendien gemeenschapsvormende initiatieven ondernemen.

Wat gemeenschapsvorming precies inhoudt, is echter niet eenvormig te duiden. De memorie van toelichting bij het decreet lokaal cultuurbeleid specificeert het begrip gemeenschapsvorming als de activiteiten van een cultuurcentrum die de kwaliteit en de samenhang van de lokale gemeenschap versterken. Een dergelijke vage omschrijving van gemeenschapsvorming roept de vraag op hoe cultuurcentra met deze opdracht aan de slag zijn gegaan. Welke initiatieven ondernemen zij om aanspraak te kunnen maken op de subsidies die de Vlaamse overheid voorziet voor gemeenschapsvormende activiteiten? Een dergelijke sterke wijziging in de richting van cultuurcentra – van een sterk cultuuraanbod naar aandacht voor de versterking van de lokale gemeenschap – leidt mogelijk voor sterk cultuurgerichte centra tot een moeilijke parcoursverandering. Meer maatschappelijk gerichte centra of cultuurcentra met een sociale invalshoek, zal mogelijk beter de instap van gemeenschapsvorming kunnen waarmaken.

De vraag welke acties de cultuurcentra ondernemen in het kader van gemeenschapsvorming, is dus een eerste vraag die deze scriptie tracht te beantwoorden. Ten tweede kan men ook de vraag stellen welke visie achter de gemeenschapsvormende praktijk van een cultuurcentrum aanwezig is. Het steunpunt voor lokaal cultuurbeleid Cultuur Lokaal[1] mag dan wel ‘good practices’ hebben bestudeerd (Corijn & Lemmens, 2007), maar hechten alle cultuurcentra evenveel belang aan gemeenschapsvorming? Wat zien zij als gemeenschapsvorming? Hebben zij voor het eigen cultuurcentrum of gemeentebeleid een traject uitgestippeld rond gemeenschapsvorming of is gemeenschapsvorming slechts een goedogende term zonder inhoud?

1.     Een nieuw decreet, een nieuwe wending voor de culturele centra?

 

In 2001 keurde het Vlaamse Parlement een nieuw decreet goed dat het pad van de toenmalige culturele centra ingrijpend zou veranderen. Dit decreet heet officieel ‘het decreet houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid’, maar is meer bekend onder de naam decreet lokaal cultuurbeleid. Dit decreet werd gewijzigd in 2007. De naam verklapt de voornaamste wijziging ten opzichte van voorgaande decreten, namelijk de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor lokale culturele spelers zoals de culturele centra en bibliotheken, naar de gemeentelijke of stedelijke overheid. Van de gemeenten wordt nu verwacht dat zij iedere zes jaar een gemeentelijk cultuurbeleidsplan ontwikkelen, waarin alle culturele spelers van de gemeente integraal worden betrokken. Een tegenstelling met de periode voor 2001, waar culturele actoren vaak gebrand waren op hun eigen onafhankelijkheid.

 

Van culturele centra naar cultuur- en gemeenschapscentra

We spitsen ons echter toe op één actor binnen het decreet lokaal cultuurbeleid, namelijk de culturele centra. Het decreet lokaal cultuurbeleid zorgde niet enkel voor een verplichte gemeentelijke samenwerking, maar veranderde ook fundamenteel de subsidiëring en de opdracht van de culturele centra. Culturele centra bestaan niet langer; naargelang de centrumfunctie[2] van de stad, zijn ze ondergebracht in cultuurcentra en gemeenschapscentra. Een gemeenschapscentrum is alle culturele infrastructuur van de gemeentemet het oog op cultuurparticipatie, gemeenschapsvorming en cultuurspreiding ten behoeve van de lokale bevolking en met bijzondere aandacht voor de culturele diversiteit. Een cultuurcentrum is een gemeenschapscentrum, maar heeft daarnaast een breed en eigen cultuurspreidingsaanbod, gericht op de bevolking van de streek (Vlaams Parlement, art.2, 3° en 4°).

De subsidiëring van gemeenschaps- of cultuurcentrum gebeurt op basis van de centrumfunctie van de gemeente: hoe groter de centrumfunctie, hoe meer werkingsmiddelen het cultuur- of gemeenschapscentrum ontvangt.

 

Een nieuwe opdracht

Ook de opdrachten van de cultuur- en gemeenschapscentra (hierna voor de werkbaarheid beiden ‘de cultuurcentra’ genoemd), zijn aanzienlijk gewijzigd. Cultuurspreiding is de opdracht zoals de meeste mensen een cultuurcentrum kennen. Het staat voor het presenteren van kunst, zoals theater, voordrachten, concerten, enz…. Cultuurspreiding is dan ook de meest fundamentele opdracht van de cultuurcentra, aangezien voor deze opdracht de cultuurcentra in het leven zijn geroepen. De oprichting van de cultuurcentra kadert immers in de strijd en verwerving van de culturele autonomie van Vlaanderen in 1971. De cultuurcentra kregen de opdracht om de Vlaamse identiteit door te geven aan alle Vlamingen (De Saeger, 2007, p.48). In het huidige decreet wordt onder deze opdracht de kunstpresentatie verstaan, van zowel het eigen aanbod van het cultuurcentrum, als de (lokale) amateur- en professionele kunsten. Dit zijn de receptieve activiteiten van een cultuurcentrum en horen eveneens thuis onder een andere opdracht van de cultuurcentra: gemeenschapsvorming.

Onder deze nieuwe opdracht worden alle activiteiten begrepen die de kwaliteit en de samenhang van de lokale gemeenschap, waar het gemeenschapscentrum voor werkt, versterken (Vlaams Parlement, 13.07.2001, p.11). Behalve receptieve activiteiten, waaraan het cultuurcentrum een actieve of passieve rol in kan opnemen, kunnen de cultuurcentra nog op twee andere manieren subsidiëring voor gemeenschapsvorming verkrijgen. Cultuurcentra kunnen zelf initiatieven ondernemen om het lokale weefsel te versterken door met derden (buurt- en opbouwwerk, straathoekwerk, migrantencentra,… ) projecten op te starten. Zij kunnen ook kiezen voor het informele en niet-informele educatieve aanbod in de gemeente te coördineren en eventueel aan te vullen. De beleidslijnen moeten uitgetekend worden door een gemeentelijke cultuurbeleidscoördinator, die ook verantwoordelijk is voor het opmaken en de uitvoering van het cultuurbeleidsplan. De memorie van toelichting 2007 geeft daarbij ook aan op welke manier dit kan gebeuren: door ontmoeting en betrokkenheid te stimuleren, publieksverbreding en –vernieuwing na te streven en banden met en tussen de aanwezige gemeenschappen in de lokale gemeenschap te smeden (Vlaams Parlement, 16.05.2007, art.12).

De derde en laatste opdracht van de cultuurcentra, namelijk participatiebevordering, dient ter ondersteuning van de twee andere opdrachten en is bedoeld om meer mensen naar de cultuurcentra te leiden. Het is de uitdrukkelijke bedoeling dat de cultuurcentra zorgen voor “de humuslaag van de cultuurparticipatie, het publiek initiëren in actuele podiumkunsten, muziek en educatie, de zin naar meer opwekken” (Anciaux, 16.05.2001. p.12). Cultuurparticipatie wordt sinds 18 januari 2008 ook in een apart decreet gesubsidieerd. Het Participatiedecreet beoogt meer participatie van alle lagen van de bevolking in het jeugdwerk, sport en cultuur.

 

Gemeenschapsvorming, c’est quoi?

De cultuurcentra kregen in 2001 te maken met een opdracht die voor hen vreemd was. Het accent van de overheid lag voordien immers op het aanbieden van cultuur. Gemeenschapsvorming is een opdracht die van de cultuurcentra nu verwacht om ook een rol op te nemen in de gemeenschap en deze gemeenschap ook actief vorm te geven. Mensen opnieuw dichter bij elkaar brengen, is zonder twijfel een uitdaging voor heel wat cultuurcentra. Een uitdaging die we van nabij gaan onderzoeken.

 

2.     Gemeenschapsvorming als antwoord op maatschappelijke noden

 

Waarom krijgen cultuurcentra eigenlijk de opdracht om aan gemeenschapsvorming te gaan doen? Wat zorgt er voor dat voormalig minister van Cultuur Bert Anciaux ervoor koos om cultuurcentra ook een sociale opdracht te geven? Het is opmerkelijk dat na een lange periode waarin cultuurspreiding centraal stond, een ingrijpende parcourswijziging wordt doorgevoerd. Wat zijn redenen voor een cultuurbeleid om te kiezen voor gemeenschapsvorming?

 

Gemeenschapsvorming noodzakelijk?

Een van de belangrijkste redenen om te kiezen voor gemeenschapsvorming, is de ervaring van mensen dat we in een samenleving leven die gekenmerkt wordt door meer en meer diversiteit. Anciaux zei het als volgt: “De staatsgrenzen maken vandaag meer dan ooit plaats voor een wereld van gemeenschappen, grote en kleine, wereldgericht en buurtgebonden, fysieke en virtuele. Een eenduidige, herkenbare gemeenschap vervaagt, vele culturen schuren tegen elkaar aan” (Vlaams Parlement, 24.10.2004, p.16). In de samenleving leeft sinds de jaren ’90 een gevoel dat het sociale weefsel in de samenleving verslapt. Heel wat studies en onderzoek heeft de sociale cohesie in de samenleving proberen te onderzoeken, met vaak wisselend resultaat. Zo heeft Robert Putnam onderzoek gedaan naar de staat van de netwerken tussen mensen die gekenmerkt worden door gedeelde normen en vertrouwen in de Verenigde Staten. Deze netwerken in een samenleving noemt hij sociaal kapitaal (Putnam, 1993, p.167; 1995, p.67). Sociaal kapitaal is belangrijk voor de samenleving omdat deze netwerken voor een betere samenwerking en afstemming tussen de burgers zorgen. Het onderzoek van Putnam toont aan dat deze netwerken echter de laatste decennia aan het afbrokkelen zijn. Hij maakt deze conclusie door de deelname aan het verenigingsleven in de Verenigde Staten te bestuderen. In Vlaanderen is Marc Hooghe, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit in Leuven, één van de voornaamste onderzoekers naar de toestand van het sociaal kapitaal in Vlaanderen. Ook in Vlaanderen hebben we te maken met een lager sociaal kapitaal, maar dat kan te wijten zijn aan het gedrag van de leden: zapgedrag van leden tussen verenigingen, online betrokkenheid bij de samenleving i.p.v. lid worden bij een vereniging, enz… (Hooghe, 1999).

Ook het algemeen vertrouwen van onze samenleving heeft een deuk gekregen. Zo hebben onderzoekers Elchardus & Smits gemerkt dat de onveiligheidsgevoelens in Vlaanderen een lichte stijging ondervonden[3] tot 2002 (Elchardus & Smits, 2002, pp.2-4). De studiedienst van de Vlaamse Regering stelde in 2009 vast dat tussen 2004 en 2008 opnieuw een gevoelige daling merkbaar is. De houding ten opzichte van migranten blijft echter onrustbarend; een kwart van de bevolking staat wantrouwig tegenover migranten (Studiediens van de Vlaamse Regering, 2009, pp.25-26).

Maar kan diversiteit nu werkelijk ervoor zorgen dat onze samenleving uit elkaar valt? Is diversiteit een bedreiging voor het samen-leven? We hebben inderdaad te maken met een kleurrijk Vlaanderen en dat zal in de komende jaren nog toenemen (Hooghe, 2008). Maar waarom zou diversiteit en gemeenschap een negatieve relatie moeten zijn? Vier argumenten kunnen we hiervoor vinden. Het homofilie-argument zegt dat contact nu eenmaal sneller plaatsvindt tussen mensen die op elkaar gelijken, of mensen die zich als gelijk ervaren (McPherson, e.a., 2001). Op basis van bepaalde persoonskenmerken gaan we sneller groepen vormen, bijvoorbeeld op vlak van leeftijd, opleiding, geslacht maar ook etnisch-culturele achtergrond. Vertrouwen groeit sneller tussen mensen die zich als gelijk ervaren (Hooghe, 2007). Sociale cohesie in een gemeenschap wordt gevormd op basis van gemeenschappelijkheid, waardoor de leden zich verbonden voelen met elkaar (Hooghe, 2006, p.33). Mensen die niet tot de gemeenschap behoren, krijgen geen of beperkte toegang tot die gemeenschap (Hooghe, 2006, p.34). Als er meer diversiteit in het spel komt, is er minder homogeniteit en dus minder basis voor een gemeenschap te vormen.

Een tweede argument is het conflictargument. Diversiteit kan volgens dit argument leiden tot een strijd tussen verschillende groepen, voornamelijk als de inzet van de strijd beperkte publieke middelen zijn zoals arbeidsplaatsen (Tajfel & Turner, 1986). Er is meer solidariteit tegenover leden uit de eigen groep dan tegenover leden uit de andere groep. Een strijd die momenteel woedt, is de strijd om het behoud van cultuur, kijk maar naar het hoofddoekendebat (Sniderman & Hagendoorn, 2007). Een derde argument zegt dat snelle veranderingen in een samenleving voor onzekerheid tussen de mensen kan zorgen (Durkheim, 1972 [1893]). Een snelle groei in diversiteit kan daarom gelijkaardige gevolgen hebben en ook een oorzaak zijn voor het bedreigende gevoel van diversiteit.

Hoewel in theorie heel wat argumenten te vinden zijn om te vermoeden dat diversiteit een negatieve invloed heeft op gemeenschap, is dat in de praktijk nog niet vastgesteld (Hooghe & Reeskens, 2009, p.442). Tussen etnisch-culturele diversiteit en veralgemeend vertrouwen is echter wel een curvilineair verband te vinden. Dat wil zeggen dat etnisch-culturele diversiteit een negatieve invloed heeft op het vertrouwen, maar dat bij een bepaald niveau van diversiteit het algemeen vertrouwen weer stijgt.

We kunnen concluderen dat diversiteit zeker een invloed heeft op onze samenleving en hoe mensen deze samenleving beleven. Diversiteit zien we niet enkel terugkeren tussen culturen, maar ook tussen mensen onderling, kaderend in de steeds toenemende individualisering. We beperken ons echter tot diversiteit die tussen groepen plaatsvindt.

Of gemeenschapsvorming nu werkelijk een grond heeft, is niet helemaal duidelijk. Onderzoek sluit een teloorgang van sociale cohesie en gemeenschap niet uit, maar bevestigt deze ook niet. Ondanks deze twijfel kiest de Vlaamse overheid er toch voor om gemeenschapsvormend te gaan werken. Als ze dan gemeenschapsvormend werken, hoe moet dit dan precies gebeuren? Dat is de vraag die we ons dan moeten stellen.

 

Gemeenschap vormgeven: een verhaal van verbindingen en verbondenheid

We haalden al kort aan dat een gemeenschap uit een aantal netwerken bestaat. Deze netwerken zijn de verbindingen of relaties tussen mensen die samenleven. Het zijn deze verbindingen die vaak worden aangeduid als sociale cohesie (Schnabel, Bijl en de Hart, 2008, pp.15-16) of door anderen als het sociale kapitaal van een samenleving. De dichtheid van de verbindingen tussen mensen kan verschillen, net als de aard ervan. Zo kan een sterk samenhangende groep met veel en sterke banden zowel een criminele jeugdbende zijn, als een groep jonge soldaten op kamp (Blokland, 2000, p.60).

Verbindingen kunnen ook sterk of zwak zijn. Sterke banden zijn de relaties tussen mensen die tot dezelfde familie behoren of tot eenzelfde vriendenkring. Zwakke banden zijn dan eerder de reaties die men heeft met kennissen (Soenen, 2001, p.15). Zwakke banden zijn niet noodzakelijk slechter, integendeel. Zo kunnen zwakke banden heel functioneel zijn in het verkrijgen van informatie, bijvoorbeeld over vacatures. Zwakke banden zijn gemakkelijker over de grenzen van de eigen groep heen te leggen dan sterke banden en kunnen in een diverse samenleving dus een sterke bijdrage betekenen (Granovetter, 1973, p.1376). Sterke banden zijn diepgaande relaties met voornamelijk vrienden of familie, of kortom, binnen een groep van ‘gelijken’. Sterke en zwakke banden zijn vergelijkbaar met wat onder ‘bonding’ en ‘bridging’ netwerken wordt verstaan. Bonding netwerken zijn de verbindingen tussen mensen die elkaar als gelijkend ervaren. De eigen groep staat centraal. Wanneer we heel veel bonding netwerken in onze samenleving hebben, zien we enkel nog geïsoleerde eilandjes van mensen. Bonding netwerken zijn belangrijk, maar in een diverse samenleving is het noodzakelijk dat zij samengaan met bridging netwerken. Dat zijn de netwerken tussen mensen uit verschillende groepen in de samenleving, die noodzakelijk zijn om een samenleving te kunnen vormen.

Verbindingen alleen zijn echter niet voldoende om van gemeenschap te spreken. Wanneer we aan gemeenschap denken, roept het een gevoel van geborgenheid en warmte op, een gevoel van ergens toe te behoren (Bauman, 2001). Naast verbindingen moet er tussen de mensen in een samenleving ook een gevoel van verbondenheid zijn. Hoe kunnen anders netwerken tussen mensen ontstaan en behouden blijven? We vroegen ons af wat dan de basis kon zijn om een gevoel van verbondenheid te creëren tussen mensen. Twee vormen springen duidelijk in het oog, namelijk symbolen en ontmoeting. Symbolen kunnen een zeer belangrijke basis zijn om gemeenschap te creëren. Immers, wanneer we samen een gemeenschap vormen, voelen we elkaar allemaal aan als gelijken. Deze prachtige gelijkheid is echter maar een illusie; het is een sluier van gelijkheid die we ons voorhouden en die de verbondenheid tussen mensen oproept (Jenkins, 2004, p.104). Wanneer deze sluier van gelijkheid oplost, wordt ook de cohesie tussen de mensen minder vanzelfsprekend. De confrontatie met verschillende huidskleuren of zelfs de aanwezigheid van verschillende sociale klassen in een woonwijk, kan al zorgen voor een verlies aan onderling vertrouwen en solidariteit (idem). Zo’n gemeenschap op basis van symbolen, wordt dan ook vaak gekenmerkt door rituelen of tekens die eigen zijn aan de gemeenschap. Zo bestaat er de Belgisch nationale feestdag, het teken van de chiro, de Koran als leidraad van de islamitische gemeenschap en de hamburger als symbool voor de Amerikaanse levensstijl. Grofweg gezegd beelden we ons een gemeenschap in, volgens deze theorie, maar het kan weliswaar een krachtig gevoel van verbondenheid creëren.

Een ander krachtig middel om verbondenheid te stimuleren is elkaar ontmoeten of in dialoog gaan met elkaar (Görgöz, 2006, pp.77-80). Het is maar door met elkaar te communiceren dat we ontdekken dat er ondanks alle verschillen, toch steeds iets gedeeld wordt. Zo kan het moederschap een band doen ontwikkelen, of ondanks een verschillende godsdienst, een diepgaand geloof dat mensen met elkaar kunnen delen. Nog dieper, kan zelfs het mens-zijn belangrijk genoeg zijn om zich verbonden te voelen. Daar getuigen solidariteitsacties zoals Broederlijk Delen of de Tsunami-actie ruimschoots van. Ontmoeting en dialoog wil ook eilandvorming tegengaan. En dat werkt! Zo heeft de Studiedienst van de Vlaamse Regering vastgesteld dat mensen die in een buurt wonen met veel vreemdelingen, 15 keer zo positief staan tegenover wonen in een buurt met vreemdelingen (2009, p.26).

Doorheen deze middelen om verbondenheid te creëren, wordt duidelijk dat gelijkheid of gemeenschappelijkheid een belangrijke noodzaak is om zich verbonden te voelen met elkaar. Maar wat heeft dit nu te maken met de cultuurcentra waar dit artikel mee begon? We hebben reeds gesproken over de nieuwe gemeenschapsvormende opdracht van de cultuurcentra en daarbij vroegen we ons af of deze parcourswijziging wel zo vlot zou verlopen voor alle cultuurhuizen. De voorbije alinea’s suggereerden waarom gemeenschapsvorming zo’n hot item in het cultuurbeleid is geworden en over hoe gemeenschap nu in elkaar zou kunnen zitten. In de volgende paragraaf gaan we kijken naar hoe de cultuurcentra zelf met deze nieuwe opdracht aan de slag zijn gegaan.

3.     Het onderzoek

 

Twee grote vragen kenmerken het onderzoek naar de visie van cultuurcentra op gemeenschapsvorming, namelijk:

1.         Wat is gemeenschapsvorming volgens de cultuurcentra, of hoe krijgt gemeenschapvorming vorm?

2.         Wat is het belang van gemeenschapsvorming volgens de cultuurcentra?

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, hebben we voor de eerste vraag – de betekenis van gemeenschapsvorming – gebruik gemaakt van de begrippen die we in ‘Gemeenschap vormgeven: een verhaal van verbindingen en verbondenheid’ hebben verduidelijkt. Het conceptueel kader krijgt op deze manier vorm:

 

 

netwerken

bonding

bridging

verbondenheid

symbolen

ontmoeting - dialoog

 

 

Het belang dat cultuurcentra aan gemeenschapsvorming hechten, is onderzocht aan de hand van vragen in het interview en de inbedding van gemeenschapsvorming in de organisatie.

Twee cultuurcentra zijn bevraagd. In dit onderzoek noemen we deze cultuurcentra CC de Hyacint en CC de Dahlia. De onderzoeksmethode is een casestudy. Dat wil zeggen dat meerdere en verschillende soorten bronnen zijn geraadpleegd van elk cultuurcentrum. Zo bevatten de resultaten gegevens van onder meer interviews[4] met de cultuurfunctionaris die het meest met gemeenschapsvorming bezig is, de cultuurbeleidscoördinator en de verschillende partners die betrokken zijn bij de gemeenschapsvormende werking, de cultuurbeleidsplannen van de cultuurcentra en andere interne documenten over gemeenschapsvorming.

De twee cases zijn beide cultuurcentra met een vergelijkbare achtergrond. Ze ontvangen dezelfde subsidies, hebben een vergelijkbaar aantal inwoners, hebben allebei psychiatrische zorgvoorzieningen in de stad en een vergelijkbaar aantal verenigingen. De gemeenschapsvormende projecten die zij hebben opgezet, zijn echter wel verschillend.

CC de Hyacint

Het project van CC de Hyacint kadert niet enkel in gemeenschapsvorming, maar vooral binnen cultuurparticipatie. Er wordt een poging gedaan om mensen uit bijzondere doelgroepen naar het culturele aanbod van het cultuurcentrum of receptieve activiteiten in het cultuurcentrum te leiden.

Het project vond zijn start bij de ervaring dat mensen uit een bijzondere doelgroep, zoals kansarmen of mensen met een mentale handicap, enkel in groep naar een voorstelling gingen kijken. Aangezien deze groep moeilijk ongemerkt voorbij kan gaan aan de rest van het publiek, kwam de idee op om geïnteresseerde mensen uit de doelgroep samen met een vrijwilliger naar een voorstelling te laten gaan. Deze vrijwilligers worden gekoppeld aan een deelnemer uit de doelgroep om in koppel een voorstelling in CC de Hyacint bij te wonen. De vrijwilliger pikt de deelnemer thuis op en begeleidt hem of haar de hele avond.

De partners van het project zijn personeelsleden van organisaties die specifiek met een bepaalde doelgroep bezig zijn: de afdeling vrije tijd van een psychiatrische zorginstelling, de dienst vrije tijd en vorming van een instelling voor minderjarigen en volwassenen met een mentale handicap, een vormingsorganisatie voor volwassenen met een verstandelijke beperking, een buurtwerking voor mensen in kansarmoede, een steunpunt voor vrije tijd voor mensen met een handicap, een volkshogeschool (terugtredend) en naar de toekomst toe een vzw met voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand.

Bij tien voorstellingen per seizoen ofwel ongeveer één voorstelling per maand, worden plaatsen voorbehouden voor een persoon uit een doelgroep met een vrijwilliger. Deze plaatsen zijn, in tegenstelling tot wanneer zij in groep naar het cultuurcentrum komen, verspreid tussen het gewone publiek. Deze voorstellingen worden in gezamenlijk overleg met alle deelnemende partners gekozen met oog voor een divers aanbod en de moeilijkheidsgraad.

CC de Dahlia

Cultuurcentrum De Dahlia heeft als voornaamste project met gemeenschapsvormende insteek, een cultuurmagazine gelanceerd. Dit is een magazine dat driemaandelijks in alle brievenbussen van de stad te vinden is en verder verspreid wordt via de plaatselijke handelaren. De juni-editie wordt ook in de omliggende gemeentes huis-aan-huis verspreid. De andere drie edities worden naar geïnteresseerden verstuurd.

Het cultuurmagazine heeft als doel het cultuuraanbod laagdrempelig aan te bieden aan de bevolking van de stad. Het culturele aanbod wordt ruim bekeken. Alle socio-culturele verenigingen die in de cultuurraad van de stad vertegenwoordigd zijn, mogen voor hun activiteiten die voor het publiek opengesteld zijn (d.w.z. niet enkel de eigen leden) de gegevens in dit magazine plaatsen. Het project kadert binnen het communicatieplan van het cultuurcentrum. Zo wordt uitvoerig aandacht besteed aan de vormgeving en de redactionele afwerking. De redactionele verwerking zoals het aanpassen van de teksten en lay-out, gebeurt door een team van vrijwilligers en communicatieverantwoordelijken van de culturele partners in de stad. De opmaak gebeurt door een extern reclamebureau. Ook is het de bedoeling dat het cultuurcentrum bij iedere uitgave voor een interview zorgt met een deelnemer aan een socio-culturele activiteit. Daardoor zouden mensen die voordien niet aangesproken werden door culturele activiteiten, zich meer aangesproken voelen. Tot op heden is dit nog niet gebeurd. De vormgeving is ook specifiek gericht op het bereiken van een publiek dat niet of niet op regelmatige basis deelneemt aan culturele activiteiten. Zo bestaat het cultuurmagazine volledig in kleur met veel beelden en foto’s. Verder wil het cultuurcentrum cultuur ook toegankelijker maken voor jongeren en maakt het ook een afzonderlijke jongerencover aan de achterzijde van het cultuurmagazine met enkele aangepaste jongerenpagina’s.

Voor dit project wordt samengewerkt met verschillende partners, namelijk het kunstencentrum, een museum, de bibliotheek, de erfgoedcel, de monumentenbeheerder, het archief, de academie voor Muziek, Woord en Dans, de academie voor Beeldende Kunsten, en lokale socio-culturele verenigingen. In het overleg over het cultuurmagazine zijn vertegenwoordigers aanwezig van het cultuurcentrum, de cultuurbeleidscoördinator van de stad, de musea, de bibliotheek, de erfgoedcel en beide academies. De eindverantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid ligt bij het cultuurcentrum. Het doel van dit project beschrijft de directeur van het cultuurcentrum als “het scheppen van een duidelijk beeld van het ruime culturele landschap en het creëren van een groter maatschappelijk draagvlak en wederzijds begrip”. De samenwerking in functie van de gemeenschapsvormende werking van het cultuurcentrum, gebeurt in hoofdzaak met de andere stedelijke culturele diensten. Het project werkt eveneens samen met de sociaal culturele verenigingen in de stad, zij het dat deze enkel materiaal leveren voor de inhoud van het cultuurcentrum.

4.     Resultaten

 

Dit onderzoek heeft één grote onderzoeksvraag geformuleerd voor de aanvang van de dataverzameling. De onderzoeksvraag bestond uit de vraag wat de visie is van de cultuurcentra op hun gemeenschapsvormende opdracht. De deelvragen van deze algemene vraag peilden naar wat een cultuurcentrum als gemeenschapsvorming ziet en hoe belangrijk de cultuurcentra gemeenschapsvorming vinden. De betekenis hebben we afgebakend naar netwerken (bonding en bridging) en verbondenheid (op basis van gemeenschappelijke symbolen of ontmoeting/dialoog).

Wat netwerken betreft, zien we dat bridging netwerken in beide cultuurcentra als belangrijk beschouwd worden. In het ene cultuurcentrum (de Hyacint) zien we dat de combinatie bonding en bridging netwerken sterk wordt aangehangen in de werking, waarvan zowel in het cultuurcentrum als in het project als bij de partners bewijs van is gevonden. In het andere zien we geen overtuigende keuze voor bridging netwerken. Dit cultuurcentrum heeft geen consistente kijk op netwerken. Bonding netwerken worden bijvoorbeeld theoretisch als minder belangrijk beschouwd en van beide netwerken te combineren vinden we geen bewijs. Wanneer we het project van CC de Dahlia bekijken, zien we dat CC de Dahlia in de praktijk een heel bondinggerichte visie hanteert.

Qua verbondenheid zien we hetzelfde patroon terugkeren. In CC de Dahlia zien we een duidelijke keuze voor symbolische verbondenheid door hun uitdrukkelijke keuze voor de stadsbewoners in het project te betrekken. De respondenten geven aan dat ontmoeting gemeenschapsversterkend werkt, maar het cultuurcentrum is primair geen ontmoetingsplaats. In CC de Hyacint zien we een combinatie van beide terugkeren. Het project draagt de identiteit van de stad uit, wat een symbolische verbondenheid insinueert, maar alle respondenten wijzen ook op het belang van ontmoeting en dialoog tussen verschillende gemeenschappen.

We zien in dit onderzoek eveneens een link tussen de keuze voor bridging netwerken en de noodzaak aan ontmoeting. Bridging netwerken bewerkstelligen tussen verschillende gemeenschappen, vraagt om ontmoeting en dialoog, vinden we terug in de literatuur (Hooghe, 2006; Görgöz, 2006). Symbolische verbondenheid creëren kan niet geplaatst worden onder bonding netwerken alleen. De leden van een symbolische gemeenschap, zoals België of een bepaalde wijk, kunnen immers heel erg van elkaar verschillen. Het verschil, brengt de nood aan dialoog teweeg. Symbolische verbondenheid wordt bovendien in de werking van de cultuurcentra voornamelijk gekenmerkt als ‘territoriale’ verbondenheid; verbondenheid door het wonen op eenzelfde plaats. Corijn & Lemmens zien in het decreet lokaal cultuurbeleid de roep naar versterking van de Vlaamse cultuur (2007, p.44). De cultuurcentra mikken daarbij op verschillende niveaus: België/Vlaanderen (cf. natiestaatidee), de stad en de deelgemeenten of wijken in een stad. De cultuurcentra spelen in hun gemeenschapsvormende werking voornamelijk in op de stad en de deelgemeenten. CC de Dahlia speelt ook in op het nationale niveau, maar zet dit project niet bij gemeenschapsvorming. 

We legden de cultuurcentra naast de vraag “wat is gemeenschapsvorming”, eveneens de vraag “hoe belangrijk is gemeenschapsvorming” voor. Het belang van gemeenschapsvorming is vastgesteld op basis van het aandeel van gemeenschapsvorming in het aanbod en wat de cultuurcentra als de rol zien van cultuur en cultuurcentra in het vormen van gemeenschappen. Cultuur in het gemeenschapsvormend verhaal kan een meerwaarde betekenen en daar zijn beide cultuurcentra het mee eens. CC de Dahlia stelt echter de bijdrage van cultuur in vraag. Cultuur wordt in beide cultuurcentra niet gezien als een exclusief verhaal; andere beleidsdomeinen zouden eveneens betrokken moeten worden om werkelijk verschil te maken. Weliswaar is een verschil in engagement vast te stellen tussen de twee cultuurcentra. Bij CC de Hyacint heerst een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Bij CC de Dahlia kunnen de respondenten niet zeggen waarom cultuur een meerwaarde vormt.

De onderzoekshypothese is dat het belang dat aan de gemeenschapsvormende opdracht gehecht wordt in een cultuurcentrum, een invloed heeft op de betekenis. Dit kunnen we met dit onderzoek echter niet vaststellen. We zien echter wel dat het belang dat een cultuurcentrum hecht aan gemeenschapsvorming in het cultuurcentrum, een grote invloed heeft op de aanwezigheid van een duidelijke visie, die gedragen wordt door medewerkers. Zo kunnen we zeggen dat CC de Hyacint, dat veel belang hecht aan gemeenschapsvorming, een duidelijk afgelijnde visie vertoont. Deze visie vinden we terug in zowel de documenten, als de interviews met de cultuurbeleidscoördinator, cultuurfunctionaris en de partners.

We hebben bovendien vastgesteld dat het belang dat een cultuurcentrum aan gemeenschapsvorming hecht, afhankelijk kan zijn van verschillende factoren. Over de werkelijke impact van deze factoren, kunnen we moeilijk gefundeerde uitspraken doen. Deze informatie is immers doorheen verschillende data aan bod gekomen, maar maakte geen onderdeel uit van de onderzoeksvragen. Van de rol van cultuur en gemeenschapsvorming in het aanbod hebben we heel wat aanwijzingen gevonden dat het invloed heeft op het belang dat een cultuurcentrum aan gemeenschapsvorming schenkt. Van de volgende factoren kunnen we enkel vermoeden dat het een invloed heeft: functie van de betrokken cultuurfunctionaris, identiteit van de stad, profiel van het cultuurcentrum en de periode dat een cultuurcentrum met gemeenschapsvorming bezig is.

Conclusie

 

“Alle samenlevingen, zonder uitzondering, sturen het gedrag van hun leden. Zij proberen sommige gedragingen (bijvoorbeeld diefstal) zeldzaam en andere (bijvoorbeeld zorgzaamheid tegenover kinderen) frequent te maken”, zegt Elchardus (2003, z.p.) Het beleid legt bepaalde gedragingen op vanuit de idee dat diversiteit en individualisering het sociale weefsel doen verzwakken. Het individu moet immers competent genoeg gemaakt worden om deel te kunnen nemen aan cultuur en diversiteit zorgt voor een moeilijk behoud van de normatieve consensus in de samenleving. In Vlaanderen is echter geen onomstotelijk bewijs terug te vinden dat deze maatschappelijke tendensen een probleem vormen. Diversiteit wordt door mensen vaak wel als een bedreiging ervaren en heeft een negatieve invloed op het vertrouwen. De vraag is in welke mate de regering een wetenschappelijke grond heeft om gemeenschapsvorming vooraan op de politieke agenda te plaatsen. Maar ze doet het wel.

We stelden ons dan de vraag hoe gemeenschapsvorming dan zou moeten gebeuren en we ontwikkelden een conceptueel kader dat de verschillende theorieën over gemeenschap bundelt. We ontwikkelden het op een manier dat het aangepast is aan de hedendaagse noden. We hebben dit conceptueel model meegenomen in het onderzoek van de twee casestudies. Interne documenten en diepte-interviews met de betrokken cultuurfunctionaris en cultuurbeleidscoördinator leverden, onderling getoetst en vergeleken met de interviews van de betrokken partners, een interessante tweedeling op. We zien dat ondanks wat het steunpunt van lokaal cultuurbeleid tracht te ontwikkelen als ‘good practice’, in het werkveld ook andere invullingen van gemeenschapsvorming zijn. We hebben twee cultuurcentra bevraagd en beiden formuleerden een verschillend gemeenschapsvormend project. CC de Hyacint koos voor een actief project met partners uit de sociale instellingen uit de regio. CC de Dahlia koos voor een actief receptief project met als partners de stedelijke culturele diensten en de plaatselijke verenigingen. Algemeen konden we vaststellen dat er tussen beide cultuurcentra een duidelijk verschil optrad in betekenis en belang van gemeenschapsvorming. Bovendien was de visie van één cultuurcentrum niet helemaal consistent; de visie was niet gedragen in het cultuurcentrum.

CC de Hyacint is een cultuurcentrum wat het steunpunt lokaal cultuurbeleid onder een good practice zou verstaan. Een breed werkingsgebied, het betrekken van bijzondere doelgroepen, en een actieve inbreng in de gemeenschap ook buiten het cultuurcentrum (Corijn & Lemmens, 2007). We konden vaststellen dat zij opteerden voor een combinatie van bonding en bridging netwerken en voor ontmoeting en dialoog tussen verschillende gemeenschappen. Symbolische gemeenschap konden we ook vaststellen in dit cultuurcentrum, maar de ontmoeting tussen verschillende gemeenschappen staat centraal in de visie en in de gemeenschapsvormende werking. Bonding en bridging netwerken worden, zoals Putnam en Görgöz het aanbevelen, in combinatie gebruikt (Putnam, 2003; Görgöz, 2006). De nadruk ligt evenwel in het kunnen samenbrengen van verschillende doelgroepen en die reflex zien we doorheen de gehele gemeenschapsvormende werking terugkeren.

CC de Dahlia kiest voor een project dat voornamelijk gericht is op bonding netwerken: het reguliere publiek (stadsbewoners) wordt aangesproken. In de diepte-interviews komt naar boven dat bridging netwerken als het meest waardevol worden ingeschat. De gemeenschapsvormende werking van het cultuurcentrum situeert zich echter enkel rond de bonding netwerken. Ook vormt symbolische gemeenschap de voornaamste inzet van de gemeenschapsvormende werking. Het betrekken van stadsbewoners vormt de belangrijkste pijler.

Het belang van gemeenschapsvorming verschilt tussen beide cultuurcentra ook zeer sterk. Gemeenschapsvorming neemt een belangrijkere positie in, zowel in de structuur van de organisatie als in de visie van het cultuurcentrum, in CC de Hyacint dan in CC de Dahlia. We kunnen langs één kant vaststellen dat er cultuurcentra zijn die expliciet voor gemeenschapsvorming opteren en cultuurcentra die zich toeleggen op cultuurspreiding als hoofdopdracht.

Kritische bemerkingen

Gemeenschapsvorming is een nieuwe insteek in het cultuurbeleid, maar het mag geenszins als een probleem gezien worden dat een aantal cultuurcentra zich (blijvend) toeleggen op cultuurspreiding. Begrijpelijk, als we zien dat het de gemeenschapscentra zijn die gemeenschapsvorming als kernopdracht in zich dragen. Vaak spelen de tradities van het cultuurcentrum en het personeel een rol in de keuzes die het cultuurcentrum maakt. Echter, ondanks de kleine rol die gemeenschapsvorming in sommige cultuurcentra maar speelt, moet deze rol zeker doordacht zijn. Dat niet alle cultuurcentra reeds een duidelijke en gegronde visie hebben ontwikkeld, heeft ons onderzoek weliswaar aangetoond. Dat vormt een tegenstelling met de bedoeling van het decreet, dat in de eerste plaats een gemeentelijk cultuurbeleidsplan heeft ingesteld opdat het lokale cultuurbeleid zou worden gefundeerd.

Het feit dat cultuurcentra hun gemeenschapsvormende activiteiten niet altijd doordacht uitvoeren, is op zich onrustbarend. De Vlaamse heeft immers een bepaald doel met het gemeenschapsvormende luik van cultuur, namelijk het sociale weefsel versterken dat verzwakt wordt door meer diversiteit. Wanneer echter door cultuurcentra enkel wordt ingezet op bonding netwerken, werkt het opzet in plaats van integratie net segregatie in de hand. Cultuurcentra moeten zich enigszins bewust worden van de functie van gemeenschapsvorming en wat de functie van het cultuurcentrum daarin kan zijn. De rol van gemeenschapsvorming  kan klein of groot zijn, maar het cultuurcentrum moet wel zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen. Het is daarom belangrijk dat cultuurcentra zich bewust worden van het belang en de betekenis van gemeenschapsvorming en hun keuzes verantwoord afwegen.

Bovendien wordt de functie van gemeenschapsvorming in één van de onderzochte cultuurcentra voornamelijk gelijkgesteld aan cultuurparticipatie. Ook in het andere cultuurcentrum zien we dat cultuurparticipatie en gemeenschapsvorming hand in hand gaan. Doch moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen wat cultuurparticipatie betekent en wat gemeenschapsvorming inhoudt. Cultuurparticipatie gaat immers om mensen die niet kunnen participeren of zich niet terugvinden in het cultuuraanbod van het cultuurcentrum, op alle mogelijke manieren te betrekken (Corijn & Lemmens, 2007, p.14). Gemeenschapsvorming daarentegen moet een stapje verder gaan. Gemeenschap gaat over banden en verbondenheid tussen mensen, gemeenschapsvorming om deze verbindingen te creëren. Te weinig gespecificeerde begrippen zorgen echter voor verkeerde vooronderstellingen van de invulling van gemeenschap bij de cultuurcentra en een onduidelijke richtlijn voor het beleid om juist te subsidiëren. Een duidelijker onderscheid tussen deze twee opdrachten is dus noodzakelijk.


[1] Het steunpunt voor lokaal cultuurbeleid is op 1 januari 2009 gefusioneerd met VCOB en heet nu Locus. In deze scriptie wordt de oude benaming behouden, aangezien het gebruikte bronmateriaal van die tijdsperiode afstamt.

[2] De categorie-indeling is gebaseerd op het onderzoek van Van Hecke over de hiërarchie van stedelijke kernen in Vlaanderen en de studie van Colpaert en de Depper over cultuurspreiding in Vlaanderen (Van Hecke, 1997; Colpaert & De Kepper, 1998).

[3] Cijfers van 1998-2002

[4] Het onderzoek is een kwalitatieve studie van twee cases. De interviews zijn daarom dan ook semi-gestructureerd verlopen.