Descriptieve vertegenwoordiging van vrouwen in harde en zachte commissies in het Vlaams Parlement: persoonlijke voorkeur of particratie? Een vergelijkende studie tussen 1995 en 2014.

Jonas
De Smedt

Gender en parlementaire commissies in Vlaanderen

In tegenstelling tot wat de buitenwereld vaak vermoedt, wordt beleid in Vlaanderen niet gemaakt tijdens de parlementaire debatten. Toch heeft onderzoek naar de descriptieve vertegenwoordiging van vrouwen zich vaak beperkt tot het parlement. In deze masterproef wouden we ons daarom focussen op de parlementaire commissies in Vlaanderen en hoe dus de commissieverdeling tot stand komt. Binnen de literatuur wordt klassiek vanuit gegaan dat vrouwen vooral belang hechten aan zachte thema’s en daarom zich ook vaker in het parlement zullen bezighouden met deze thema’s.

We stelden ons binnen deze masterproef de vraag of vrouwen nog steeds een voorkeur hebben voor zachte commissies en of ze ook hun commissievoorkeur krijgen. Het verkrijgen van de commissievoorkeur staan in verband met de commissieverdeling. Daarom gingen we ook onderzoeken welke determinanten voor de partijen belangrijk zijn bij het maken van een commissieverdeling. Voor dit onderzoek gebruikten we een survey bij de vrouwelijke parlementsleden uit 1995 en 2014 en we interviewen ook fractievoorzitters en een fractiesecretaris uit dezelfde periodes. Vrouwen bleken hun commissievoorkeur vooral op basis van persoonlijke interesse te vormen en dit nu meer voor zachte commissies dan vroeger. Voor zachte commissies en in 2014 kregen ze ook sneller hun voorkeuren. Blijft wel dat vrouwen meer in zachte commissies zetelen dan dat ze er een voorkeur voor hebben. Wanneer we keken naar de procedure bij de commissieverdeling zien we dat de fractieleiders, anciënniteit, persoonlijke interesse of expertise en het politiek gewicht van de parlementsleden een rol spelen. Hierbij werd er weinig rechtstreekse aandacht besteed aan gender. Deze parameters gecombineerd kunnen verklaren waarom vrouwen nog altijd meer in zachte commissies terecht komen aangezien mannen ook liever in harde commissies zetelen.

Dit betekent niet dat vrouwen in het parlement zelf minder belangrijke posten bekleden aangezien zachte commissies in het Vlaams Parlement zeker zo belangrijk zijn als harde maar het zorgt wel voor een onevenwicht in verschillende thema’s waar beide geslachten zouden moeten vertegenwoordigd worden. Op die manier kan er in verschillende thema’s nog steeds geen beleid gevoerd worden waar beide geslachten sterk aan meewerken.

Deze masterproef handelt uiteraard vooral over gender. Een belangrijke insteek van de masterproef is dat goed beleid voor beide geslachten slechts mogelijk is wanneer beide geslachten sterk bijdragen aan de beleidsvoering. Dit leidt er ons toe dat vrouwen in elke commissie sterk moeten vertegenwoordigd zijn om in goed beleid te kunnen voorzien. Hiervoor moeten we kijken naar enerzijds de identiteit van de Vlaamse vrouwelijke politici en anderzijds hun positie en het beeld van de vrouwelijke positie binnen hun eigen fractie. Beide zijn zeker aspecten die aan bod zouden kunnen komen bij andere studies over gender. We zien in deze masterproef dat vrouwen meer dan vroeger een duidelijke voorkeur uiten voor zachte commissies. Een uiteindelijke commissieverdeling met een oververtegenwoordiging van vrouwen in zachte commissies blijft dus ook een feit. Dit beeld van vrouwelijke politici overheerst ook binnen de eigen fractie waar vrouwen nog altijd vaker in een zachte commissie belanden dan dat dit hun voorkeur is. De verschillende determinanten voor de commissieverdeling geven ook duidelijk aan dat vrouwen zich in een zwakkere positie bevinden wanneer knopen moeten doorgehakt worden.

Met deze masterproef hoop ik in de aandacht te brengen dat de discussie over descriptieve vertegenwoordiging van vrouwen in het parlement eventueel binnenkort zeker niet ten einde loopt wanneer we 50% vrouwen in het Vlaams parlement bereiken. Het parlement dient namelijk niet enkel als spiegel voor de maatschappij maar ook als een zeer belangrijke beleidsmaker. Wanneer we pleiten voor een Vlaams beleid met meer aandacht voor beide geslachten moeten we in eerste instantie kijken of bij de beleidsvorming in de commissies ook beide geslachten goed vertegenwoordigd zijn. Partijen moeten meer beseffen dat een genderevenwicht binnen de commissies belangrijk is voor een beter beleid. Hierbij is er een grotere rol voor de grote politieke partijen aangezien zij uiteraard meer plaatsen te verdelen hebben. Hiermee komen we tot de partijen waar nog steeds determinanten gehanteerd worden die ten nadele zijn van vrouwen (zoals anciënniteit of populariteit) voor de commissieverdeling. Belangrijk is om elk van deze determinanten apart aan te pakken om dit nadeel weg te werken. Het lijkt misschien vergezocht om te pleiten voor quota voor de evenwichtige aanwezigheid van beide geslachten in de verschillende commissies maar zou het niet meer dan logisch zijn mochten beide geslachten goed kunnen bijdragen aan de beleidsvorming. In een situatie van 40% vrouwelijke parlementsleden zouden ook in de verschillende commissies 40% vrouwen moeten zetelen. Om verschillende praktische redenen lijkt het opleggen van quota in een gefragmenteerd partijsysteem als het onze een overdreven maatregel voor de kleine moeite die politieke partijen moeten leveren om bij te dragen aan dit evenwicht. Dit evenwicht zal geen duizelingwekkende veranderingen met zich teweeg brengen maar het zal zeker bijdragen tot een beter beleid voor beide geslachten en zal ook zorgen voor een evenwichtiger beeld in de media wanneer zowel vrouwelijke als mannelijke politici zich gaan focussen op bijvoorbeeld het domein financiën. Het valt ons misschien niet op wanneer we de woordvoerders van de verschillende partijen over hun thema horen discussiëren maar wanneer dit in zachte thema’s vooral vrouwen zijn en bij harde thema’s vooral mannen zijn dan zou dit zeker een impact kunnen hebben op ons beeld van gender.

Download scriptie (992.44 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2015