"Ik loop" of "Loop mij"? Zuid-Amerikaanse Onderwerpen en Lijdende Voorwerpen.

Jens
Van Gysel

"Ik loop" of "Loop mij"?

Zuid-Amerikaanse Onderwerpen en Lijdende Voorwerpen

Tot slechts enkele decennia geleden werd ervan uitgegaan dat alle talen ter wereld op dezelfde manier werkten als de talen van de ons bekende Indo-Europese taalfamilie. Het Latijn en het Grieks werden gezien als ideaalbeeld, en men verwachtte dat elke taal gelijkaardige structuren zou vertonen.

Tegenwoordig zijn taalkundigen zich echter veel meer bewust van de reusachtige variatie die gevonden kan worden doorheen de talen van de wereld. Jens Van Gysel van de Universiteit Gent belicht in zijn masterscriptie één aspect van deze variatie: de manier waarop talen het onderwerp en het lijdend voorwerp in een zin aanduiden.

Wat we vroeger dachten

In het Latijn worden, net als in bijna alle hedendaagse Europese talen, het onderwerp van een intransitieve zin (een zin met slechts één "hoofdpersonage", zoals "Ik loop") en het onderwerp van een transitieve zin (een zin met twee "hoofdpersonages", zoals "Ik zie jou") op dezelfde manier behandeld. In dit concreet voorbeeld komt het onderwerp twee keer voor het werkwoord en heeft het de vorm "ik."

Het lijdend voorwerp van een transitieve zin wordt anders behandeld. In de zin "Jij ziet mij" volgt het lijdend voorwerp na het werkwoord en krijgt het de vorm "mij" in plaats van "ik." Jarenlang dacht men dat dit de natuurlijke manier was waarop talen zinnen organiseerden. Naarmate er meer en meer talen uit andere continenten, vooral Zuid-Amerika en Oceanië, bestudeerd werden, ontdekte men echter dat dit niet noodzakelijk zo is.

Hoe het anders kan

Een relatief groot aantal talen werkt namelijk met een tweede systeem. Hier wordt het onderwerp van een intransitieve zin op dezelfde manier behandeld wordt als het lijdend voorwerp van een transitieve zin. Het onderwerp van een transitieve zin krijgt dan een aparte soort markering.

Mocht het Nederlands met zo een systeem werken, zouden bovenstaande voorbeeldzinnen er heel anders uitzien. Het zou dan bijvoorbeeld kunnen dat een intransitief onderwerp en een transitief lijdend voorwerp beiden op het werkwoord volgen, en beiden de vorm "mij" krijgen: "Ga naar school mij" en "Jij ziet mij." Aangezien het transitief onderwerp anders gemarkeerd moet worden, zou dit bijvoorbeeld vóór het werkwoord kunnen komen, en de vorm "ik" krijgen: "Ik zie jou." Dit systeem wordt bijvoorbeeld in het Baskisch en veel talen in het Amazonewoud gebruikt.

In een derde wijdverspreid systeem krijgt het onderwerp van een intransitieve zin een verschillende behandeling naargelang de betekenis van het werkwoord waar het bij hoort. Als het werkwoord een "actieve" betekenis heeft, wordt het onderwerp op dezelfde manier behandeld als dat van een transitief werkwoord: "Ik loop," op dezelfde manier als "Ik zie jou." Als het werkwoord daarentegen een "passieve" betekenis heeft, gedraagt het onderwerp zich als het lijdend voorwerp van een transitieve zin: "Zit mij," zoals "Jij ziet mij."

Om de zaak nog ingewikkelder te maken, is het zo dat sommige talen een gemengd systeem gebruiken. Soms gedraagt de eerste persoon enkelvoud ("ik") zich, bijvoorbeeld, volgens een typisch Latijns systeem (het eerste dat hierboven werd uitgelegd), terwijl de tweede persoon ("jij") zich gedraagt volgens het tweede (Baskische) model. In zijn masterscriptie onderzocht Jens Van Gysel vier talen die een dergelijk gemengd systeem vertonen en beschreef hij in detail welke systemen precies opgenomen zijn in dit mengsel.

Gemengde werkwoordssystemen in Zuid-Amerika

Om precies te zijn, onderzocht Van Gysel de vier nog levende talen van de Guaykurú-familie. Deze talen (van noord naar zuid: het Kadiwéu, het Toba, het Pilagá, en het Mocoví) worden gesproken in het Zuid-Amerikaanse Chacogebied, een streek die zich uitstrekt van het zuiden van Brazilië, over delen van Bolivia en Paraguay, tot in het noorden van Argentinië. Ze zijn alle vier met uitsterven bedreigd. De grootste taal, het Toba, heeft tussen 36000 en 60000 sprekers, de kleinste, het Kadiwéu, heeft er nog maar 1500.

Kaart van het Chacogebied

In eerder onderzoek werden deze talen vaak verondersteld een systeem van het tweede of het derde type te vertonen. Sommige onderzoekers wezen erop dat er eigenlijk een mix van systemen aanwezig was, maar er werd nog nooit in detail aangetoond welke systemen juist deel uitmaakten van deze mix. Dit is precies wat Van Gysel's masterscriptie wel doet.

Uit zijn onderzoek werden twee dingen duidelijk. Ten eerste lijken het tweede en derde markeringssysteem in de noordelijke Guaykurútalen veel sterker aanwezig te zijn dan in de zuidelijke talen. Systeem één toont precies de omgekeerde verdeling: het is sterker aanwezig in het zuiden dan in het noorden.

Als mogelijke verklaring hiervoor wijst Van Gysel naar taalcontact. Als men naar de omringende talen kijkt, ziet men dat in de zuidelijke Chaco vaak een systeem van type één gebruikt wordt. Meer noordelijk gesproken talen hebben vaker een systeem van type twee.

De tweede conclusie betreft een mogelijk nieuw systeem dat Van Gysel vond in deze talen, niet eerder beschreven in de talen van de wereld. Het is namelijk zo dat 6% van het gemengde werkwoordssysteem in Toba en 12% van dat van het Pilagá niet in de bovenstaande drie categorieën lijkt te vallen. In deze systemen wordt een onderwerp van een actieve intransitieve zin hetzelfde behandeld als een transitief lijdend voorwerp ("Loop mij" en "Jij ziet mij"). Aan de andere kant worden ook het onderwerp van een passieve intransitieve zin en het transitief onderwerp gelijk behandeld ("Ik zit" en "Ik zie jou"). Dit ziet er dus, op het eerste gezicht, precies het spiegelbeeld van systeem drie uit.

Toekomstig onderzoek

Op basis van deze ene studie kan men nog geen al te sterke conclusies trekken. Enerzijds is er heel weinig bekend over de contacten tussen de volkeren in deze regio vóór de Europese kolonisatie. Het is dus moeilijk te bewijzen welke taalcontacten de Guaykurútalen op de één of andere manier beïnvloed kunnen hebben. Anderzijds is het ook wat betreft het vierde werkwoordssysteem te vroeg om veralgemeningen te maken. Het is echter wel interessant te zien dat er meer en meer manieren ontdekt worden waarop talen zinnen kunnen organiseren. Verder onderzoek naar dit onderwerp in de vele (bedreigde) talen die nog niet bestudeerd zijn, is dus nodig, vooraleer deze talen uitsterven.

Download scriptie (1.27 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
dr. Leonid Kulikov (copromotor: dr. MIly Crevels)