Dromen en visioenen in het Mirakelboek van Halle. Spiegels van volksdevotie?

Jonas
Van Mulder

Dromen en visioenen in het Mirakelboek van Halle.

 

Hoewel de meesten onder ons wel enige notie hebben van wat een ‘visioen’ is, wordt zulk een boven‘natuurlijke’ ervaring meestal verklaard als primitief bijgeloof, katholiek gezwets of een gevolg van het gebruik van een hallucinogenische drug. Het is voor ons, 21ste-eeuwers, erg moeilijk een tijdvak en een samenleving voor te stellen waarin het visioen een erg aanvaard kanaal was waarlangs een ‘God’ zich aan de gewone gelovigen openbaarde. In de middeleeuwen was dit duidelijk wel het geval. Dit fenomeen werd dan wel niet zonder meer ‘for granted’ genomen, maar er bestond geen fundamentele discussie over de mogelijkheid dat een onschuldige paardendief in een gevangenis in Luik door een engelachtige figuur uit zijn kerker kon worden geloodst. Sommige van die middeleeuwse visioenen – lees: verschijningen, stemmen, dromen – werden opgetekend, en kunnen door ons vandaag de dag nog steeds worden nagelezen. Ze werden verzameld in zogenaamde ‘mirakelboeken’. In bedevaartscentra werden de mirakels die de daar vereerde heilige (in erg veel gevallen; Maria) bewerkstelligde bewaard als bewijs van de authenticiteit van het devotieoord. Deze ‘mirakelverhalen’ werden ook voorgelezen, en in verschillende van die verhalen vinden we vermeldingen terug van visionaire ervaringen. Zoals ik al aangaf; een correcte manier om deze wonderlijke gebeurtenissen te interpreteren ligt voor ons, met onze tijdsgeest en onze cultuurgebonden vooroordelen niet voor de hand. Er is nog maar weinig geweten over de precieze waarde en impact van visioenen op de (middeleeuwse) gelovigen. Daarom ben ik aan de slag gegaan met enkele mirakelboeken, opgetekend in het Middelnederlands, en met één boek in het bijzonder; dat van Halle. Met de komst van het Mariabeeld in 1267 groeide Halle, op de grens met het graafschap Henegouwen, Brabant en Vlaanderen, uit tot een bekende bedevaartstad, al was er zeker reeds vóór die datum te Halle een Mariaverering aanwezig. Het hertogdom Brabant kent een grote bloeiperiode in de 14de eeuw en Halle werd dé bedevaartsplek bij uitstek van de Bourgondische hertogen, maar aan deze periode, en ook aan de optekening van mirakelverhalen in het mirakelboek van Halle kwam in de 16de eeuw een einde. De zestig Halse mirakels zijn min of meer chronologisch opgesteld, waarbij het eerste gedateerde verhaal (‘mirakelverhaal 9’) op 26 juni 1389 voorviel, en het laatste op 14 februari 1526.

         In mijn werkstuk werk in verschillende stappen naar het kernpunt, de visioenen, toe. In de eerste hoofdstukken bespreek ik de ‘geschiedenis’ van het mirakel. Kerkvader Augustinus van Hippo (†430) en Gregorius de Grote (†604) hebben een belangrijke rol gespeeld in het vastleggen van de verschijningsvorm van wonderen en visioenen, en belangrijker: uit hun theorieën kwam voort dat deze iedereen, ook de meest simpele ziel, konden ‘overkomen’. In de hoofdstukken over de gehanteerde terminologie en in de inleiding op het eigenlijke corpus, leg ik enerzijds kort uit wat er in de middeleeuwen precies onder het gebeuren ‘visioen’ werd begrepen (wederom zijn Augustinus en Gregorius, maar ook Hugo van St. Victor (†1141), Bernardus van Clairvaux (†1153) en Thomas van Aquino (†1274) belangrijke theoretici geweest), en anderzijds haal ik de ideeën en terminologieën van Peter Dinzelbacher (Syddanks Universitet Esbjerg) en Jaap Van Moolenbroek (Vrije Universiteit Amsterdam) aan, twee hedendaagse auteurs die beiden als autoriteit gelden op het domein van respectievelijk visioenen en mystiek, Vitae (heiligenlevens) en exempels. Omdat in de mirakelboeken zelf de term ‘visioen’ zowel voor verschijningen als stemmen wordt gebruikt, doe ik in mijn werkstuk niet anders.

         In de jaren tachtig van de veertiende eeuw werd een in Seneffe dood geboren kind drie dagen later opgegraven - op raad van een aan de moeder verschenen ‘schone vrouw’, met wie impliciet de Lieve Vrouwe van Halle wordt bedoeld. Het kwam tot leven en overleed na te zijn gedoopt. Toen de moeder daarna in Halle aan de kerkmeesters vertelde welke wonder er had plaatsgevonden en dat Maria aan haar was verschenen, werd ze eerst niet geloofd en wou men haar zelfs gevangen nemen. Dit verhaal is één van de tien Halse mirakelverhalen, waarvan zes in proza en vier in rijm zijn geschreven, waarin we lezen dat het hoofdpersonage bij bewustzijn of tijdens de slaap een ‘visioen’ ontvangt. Ik bespreek verschillende belangrijke componenten van het visioenmirakel. (1) Zogenaamde ‘genderspecifieke’ eigenschappen van het visioen en het mirakel; kregen mannen én vrouwen dezelfde visioenen, kregen vrouwen meer of minder visoenen, waren er verschillen wat betreft de problemen waarmee ze werden geconfronteerd? (2) Gaat het om visioenen of om dromen, of werd er in de middeleeuwen geen verschil gemaakt? Kon men in dromen gemakkelijker worden misleid door een valse boodschap van de Duivel? (3) Mirakel en visioen als sociale fenomenen; welke extra betekenis hadden de visioenen voor de gelovige gemeenschap waaraan de mirakels in de mis of daarbuiten werden voorgedragen? Welke rol speelden familieleden en vrienden in het mirakelverhaal? (4) In een vierde onderdeel verstel ik de focus naar de rol van het cultusbeeld O.L.V. van Halle; ook dit beeld verschijnt in de visioenen.

Ten slotte heb ik doorheen mijn werkstuk, en in het bijzonder in een laatste hoofdstuk aandacht voor de manier waarop de gelovigen van de pastors ‘onderricht’ kregen over de verschijningsvormen van heiligen in visioenen. In de preken werden verhalen - we noemen ze ‘exempels’, anekdotes die het ‘goede voorbeeld’ moesten geven - opgenomen waarvan de personages gelijkaardige visionaire ervaringen hadden. De gelijkenissen tussen de visioenen in die exempels en die in de mirakelboeken zijn groot.

Alle mirakelverhalen gaan uit van een problematische situatie; meestal gaat het om een zaak van leven of dood. De protagonisten van de verhalen ondergaan een gans spectrum aan emoties; van ongerustheid naar wanhoop en doodsangst om een schijnbaar onomkeerbaar noodlot. Maar zij tonen dankbaarheid – te meer eens geholpen door de Heilige Maagd. Zij heeft hun kreten en gebeden aanhoord en heeft hen geholpen of een voor hen dierbaar iemand van de dood gered; zij zijn geraakt in hun hart door een Liefde die zij als Maria identificeren. Deze emoties zijn echter niet uitsluitend gebonden aan een christelijk geloof; zij zijn menselijk en voor een even groot aandeel ontsproten aan een menselijk complex van emoties als dat zij schatplichtig zijn aan een christelijke traditie. Een onderzoek naar lekenvisioenen in de middeleeuwen is vanuit dat standpunt bijna noodzakelijk te noemen om inzicht te krijgen in de ervaringsvormen van zulke extreme emoties. In mijn thesis heb ik daartoe een voorzet proberen geven. En omdat wij die menselijkheid delen met de gelovige middeleeuwers, kunnen hun ervaringen ons nog wat leren over onszelf. We kunnen ons er in de eerste plaats door laten ontroeren.

 

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2009