Een klaprozenexplosie. Analyse van de kritieken van historici op 100 jaar Groote Oorlog in Vlaanderen, 2014-18

Birgit
Leenknegt

Op 16 december 2013 gaf Mélanie Bost een redevoering over de invulling van de Vlaamse oorlogsherdenking in Framing Memory. National Perspectives of Remembering World War One. Ze stelde dat de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen doorspekt is met toeristische belangen. De minister van Toerisme, Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Vlaamse Rand, Geert Bourgeois, is aangesteld als hoofd van deze vier jaar durende herdenking. Het feit dat de Vlaamse minister voor Cultuur geen sleutelpositie heeft verworven, toont volgens Bost aan dat het herdenkingsproject niet wetenschappelijk is en door economische belangen wordt gedragen. Bost meent tevens dat 90% van het budget van de Vlaamse fondsen m.b.t. de herdenking Groote Oorlog naar de Westhoek gaat. Een onterechte beslissing, meent Bost, aangezien de Eerste Wereldoorlog gedurende vier jaar niet enkel in de Westhoek, maar ook in de rest van België intens beleefd werd.[1]

Is de Vlaamse herdenking werkelijk enkel gericht op economisch winstbejag en bepaald door politieke factoren, zoals Mélanie Bost meent? Een argument dat Bost aanhaalde om haar stelling te staven was het feit dat geen historici deelnamen aan het herdenkingsproject. Daardoor was geen oog voor gelaagdheid, voor dissonante stemmen en voor het alledaagse leven in de oorlog. M.a.w. het wetenschappelijk academische werd in Vlaanderen aan de kant geschoven en vervangen door een groots project dat economische en politieke doelen voorop stelde. Gaat Bost niet te kort door de bocht? Er moet onderstreept worden dat historici een niet te verwaarlozen rol dienen te spelen bij herdenkingen, maar andere componenten als economie en politiek zijn hierbij onafwendbaar. Tevens zou een afwezigheid van deze twee factoren ook niet wenselijk zijn, hierdoor zouden immers financiële middelen ontbreken. De Westhoek zou in de herdenking Groote Oorlog het paradepaardje van de Vlaamse stoet worden, aldus Bost. In tegenstelling tot in Vlaanderen, was in Wallonië wel oog voor het menselijke aspect van de oorlog. Dit was het geval omdat een Franssprekend wetenschappelijk comité in het leven werd geroepen als steunpilaar voor de Waalse herdenking. Bost is niet de enige die deze mening is toegedaan. Historici Laurence van Ypersele en Nico Wouters verbonden aan respectievelijk het Waalse en het Belgische herdenkingscomité, bijvoorbeeld, zijn geen voorstanders van de Vlaamse herdenking. (NOPPE 2013: p. 75) Zowel in het Franssprekende als in het Vlaamse circuit rezen vragen rond de Vlaamse herdenking. Is deze voldoende ondersteund door kritische historici en zou het niet om een Belgische i.p.v. een Vlaamse herdenking moeten gaan? Toen het Duitse leger op 4 augustus 1914 België binnendrong, werd het immers tegengehouden door het Belgische, en niet het Vlaamse leger.

Vertrekkend vanuit kritische opinies als deze van Mélanie Bost probeert deze thesis een genuanceerd antwoord te bieden op verschillende vragen. Is de Vlaamse oorlogsherdenking te politiek en te weinig wetenschappelijk? Moet eerder voor een Belgisch i.p.v. een Vlaams project gepleit worden? Is de economische factor te prominent aanwezig? Is de herdenking 100 jaar Groote Oorlog te groots? Resulteert dit in een overstromingsgolf van initiatieven en activiteiten waarin het publiek en de instellingen verdrinken?

De stelling ‘de herdenking 100 jaar Groote Oorlog is te Vlaams’ wordt ontkracht door twee gegevens. Ten eerste de staatshervormingen die de gewesten en gemeenschappen binnen België een grote mate van zelfbestuur geven. De beleidsdomeinen waarop beroep kan gedaan worden bij een herdenking zitten bijna uitsluitend bij de Vlaamse overheid. Ten tweede moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het praktijkveld en de politieke middens. De Vlaamse overheid stelt een grote som financiële middelen te beschikking voor de verwezenlijking van herdenkingsprojecten. Maar desalniettemin hebben de instellingen of individuen die de projecten uitvoeren het laatste woord. Deze instellingen en individuen kunnen opperen voor een Vlaams-nationalistische insteek. Maar voor eigen belang is dit niet wenselijk. Deze hebben immers baat bij een omarming van zowel de Vlaamse, Britse als Belgische (, Europese en wereldwijde) herdenkingstraditie van de Eerste Wereldoorlog. Enkel op deze manier kan je een publiek met verschillende tradities aantrekken.

Wordt een belangrijkere rol toegekend aan het economische of het inhoudelijke aspect van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog? Cultuur en toerisme gaan hand in hand. Het ene kan niet zonder het andere. Vermarkting is een onoverkomelijk begrip bij herdenkingen. Toch mag die commercie niet te ver gedreven worden. Het economische aspect moet zich aanpassen aan de invulling van de herdenking, en niet omgekeerd. Met andere woorden, de vermarkting mag pas op de laatste plaats komen; inhoud hoort centraal te staan. Toerisme Vlaanderen is gehoorzaam aan deze regel. Speciaal voor de 100ste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog ontwierp het het begrip ‘toerisme+’. Om te zien of deze mooie woorden ook in de praktijk zullen worden omgezet, blijft het wachten tot na 2018.

Wat zijn de gevolgen voor het uitblijven van een historisch comité met sterke zeggingskracht? Betekent dit dat de producten van de herdenking gereduceerd moeten worden tot tweederangs producten zonder historische meerwaarde? Nee, groepen en individuen die projecten verwezenlijken beschikken meestal zelf over historische kennis en expertise. Daarenboven kunnen projectmakers een beroep doen om de kritische reflecties van heel wat professionele organen. Voorbeelden van deze organen zijn het Projectsecretariaat 100 jaar Groote Oorlog, FARO, het ADVN en BIE.

Met voorzichtigheid kan men stellen dat de herdenking 100 jaar Groote Oorlog niet gedoemd is te mislukken. De kritieken van historici mogen zeker met een korreltje zout, of beter, met een verdiepende blik, benaderd worden. Toch heeft de Vlaamse overheid enkele fouten begaan waarover oprechte kritiek te horen is. Nauwere samenwerking met de Waalse en Belgische overheid was zeker wenselijk. Niet alleen omdat 100 jaar geleden van geen Vlaamse en Waalse overheid sprake was, maar een Belgische. Maar ook omdat hiermee de hedendaagse communautaire strijd geen invloed zou hebben op een herdenking van wat 100 jaar eerder gebeurde. Dit bewijst dat het product ‘Vlaanderen’ werkelijk gebruikt wordt om naambekendheid en toerisme te creëren. Maar om dit te vereenzelvigen met het idee van een onafhankelijk Vlaanderen is appels met peren vergelijken. Daarnaast moet men kritisch staan ten opzichte van het aantal herdenkingsprojecten. Wellicht was het beter geweest om een quotum te stellen op het aantal producten. Dit zowel om een overzicht van de activiteiten te bewaren als om een potentieel publiek een meer gevarieerd aanbod aan te bieden. Een kleiner aantal realisaties betekent namelijk dat meer tijd en geld vrijkomt om een project tot een goed einde te brengen.


[1] Bost, Mélanie. Lezing. Framing Memory. National Perspectives of Remembering World War I, 16-12-2013.

 

Download scriptie (734.55 KB)
Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2014
Thema('s)