Een kwestie van smaak? De samenhang tussen de voorkeur voor highbrow of lowbrow comedy en opleidingsniveau

Nathalie
Claessens

 

Nathalie Claessens
Lezen en appreciëren hoger- en lageropgeleide personen een comedyserie op dezelfde manier? Dit is de centrale vraag die Nathalie Claessens, masterstudente Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Antwerpen, wilde beantwoorden in haar scriptie. Hierbij kijkt ze naar de voorkeur van personen voor low- of highbrow comedy en hoe dit samenhangt met opleidingsniveau. Echter, alvorens dit te onderzoeken, geeft ze een definitie van low- en highbrow comedy: highbrow comedy is moeilijkere, ‘intellectuele’ humor, vergelijkbaar met ‘hogere cultuur’ en lowbrow comedy staat voor ‘niet-intellectuele’, eenvoudige humor van de ‘lagere cultuur’. Ze baseert haar onderzoeksvraag op de kijkersprofielen van de studiedienst van VRT waaruit blijkt dat lowbrow humor voornamelijk door lageropgeleiden bekeken wordt en highbrow humor vooral door hogeropgeleiden. In haar masterproef is ze dan ook op zoek gegaan naar het ‘hoe’ en ‘waarom’ van deze relatie tussen smaak en opleidingsniveau.
Voordat ze het onderzoek heeft uitgevoerd, is ze op zoek gegaan naar academische literatuur over haar onderwerp. Zo vond ze teksten van Hall (1980) en Morley (1992) die spreken over verschillende culturele voorkeuren die, via kennis van culturele codes, gevormd worden door onder andere opleidingsniveau. Bourdieu (1979) en Kuipers (2006) menen ook dat opleidingsniveau mee de kennis van culturele codes bepaalt, die op hun beurt de smaak of culturele voorkeur van personen vormgeeft. Mensen met een hogere opleiding en meer culturele kennis zullen volgens de theorie dan ook moeilijkere of highbrow humor prefereren, terwijl lageropgeleiden met minder culturele kennis deze moeilijke highbrow humor niet volledig begrijpen en de voorkeur zullen geven aan gemakkelijke, visuele humor zoals die bij ontspannende lowbrow comedy te vinden is.
Op basis van de theorie heeft Nathalie Claessens het verband tussen opleidingsniveau en de voorkeur voor comedy kwalitatief onderzocht aan de hand van twintig diepte-interviews. Ze heeft bij tien hoger- en tien lageropgeleide personen gepeild naar hun kennis, appreciatie en evaluatie van comedyseries. Bij de interviews heeft ze drie prototypische Vlaamse comedyseries gebruikt: FC De Kampioenen voor lowbrow comedy, Het Eiland voor middle- (tussenvorm) en Neveneffecten voor highbrow comedy. Deze series zijn in de interviews bevraagd en, als ze niet gekend zijn, is er steeds een fragment van de serie getoond.
Op basis van de interviews is ze eerst gaan kijken naar de bredere smaak van de geïnterviewden (televisiezenders, kranten, tijdschriften). Hier blijken lageropgeleide personen voor ontspanning te kiezen (VTM, Dag Allemaal/Story) en hogeropgeleiden voor diepgaande informatie (Canvas, De Standaard/De Morgen, Knack/Humo).
Verder is ze nagegaan of deze patronen ook voorkomen bij de consumptie van comedyseries op televisie. Allereerst is het belangrijk te weten of hoger- en lageropgeleiden de comedyseries kennen, aangezien vertrouwdheid een belangrijk element is bij de appreciatie van series. Volgens Bourdieu (1979; 1992) bepaalt opleidingsniveau immers mee het cultureel kapitaal en, daaruit volgend, de mogelijkheid tot kennis, begrip en appreciatie van low- of highbrow comedy. In dit onderzoek blijkt dat laaggeschoolden veel lowbrow comedyseries kennen, maar dat hun kennis van middle- en highbrow series gaat van beperkt tot niet-bestaande. Hogeropgeleiden kennen, wat lowbrow comedy betreft, alleen FC De Kampioenen. Middlebrow comedyseries zijn bij alle hooggeschoolden gekend en de kennis is vaak diepgaand en volledig. De meeste hogeropgeleiden kennen meerdere Vlaamse en ook Britse highbrow comedyseries. 
De kern van haar onderzoek is de voorkeur van lager- en hogeropgeleiden voor low- of highbrow comedy. Hier zijn vrij duidelijke verschillen aanwezig. Lageropgeleiden houden van low- en middlebrow comedyseries omwille van de eenvoudige humor, het herkenbare karakter en de stereotiepe personages. Voor hen is het niet belangrijk of er meerdere lagen aanwezig zijn, zolang het maar ontspannend is. De voorkeur van de hooggeschoolden gaat uit naar middle- en highbrow comedyseries. De moeilijke, subtiele humor wordt geprezen, alsook de absurde, gedurfde en verrassende aard. De hogeropgeleiden prefereren diepgaande, subtiele personages en voor hen is gelaagdheid essentieel: een comedyserie is pas geslaagd wanneer die maatschappijkritiek bevat. De voorkeur voor comedyseries lijkt dus te passen binnen het bredere smaakpatroon van de respondenten: lageropgeleiden verkiezen ontspanning en hogeropgeleiden houden van diepgaande gelaagdheid. Daarnaast blijkt dat hogeropgeleiden omnivoor zijn in zoverre ze low- én highbrow comedy consumeren, maar dat ze zich nog snobistisch gedragen wanneer het gaat om hun voorkeur en de waarde die ze aan low- en highbrow comedy hechten. Er is dus, in tegenstelling tot wat enkele theoretici menen, nog steeds enigszins sprake van een smaakhiërarchie in de huidige Vlaamse samenleving.
Ten slotte is ze nagegaan of de hoger- en lageropgeleiden eenzelfde comedyserie op een andere manier ‘lezen’ of evalueren. De verschillende evaluaties worden in haar onderzoek voornamelijk bij highbrow comedy duidelijk. Hier blijken de lager- en hogergeschoolden andere ideeën te hebben over de moeilijkheidsgraad, het gedurfde karakter en de gelaagdheid van highbrow humor. Interessant is dat de hogeropgeleiden highbrow humor moeilijk noemen, terwijl de lageropgeleiden deze als gemakkelijk omschrijven. Deze onverwachte discrepantie kan verklaard worden doordat de lageropgeleiden voornamelijk de visuele, duidelijke humor opmerken, terwijl de hogeropgeleiden daarnaast ook de subtiele, gelaagde humor vatten. De gedurfde aard van highbrow comedy wordt ook anders ingeschat. Een verschillende invulling van het begrip 'gedurfd' ligt hier aan de basis: voor de laaggeschoolden is porno en naaktheid gedurfd, voor de hogeropgeleiden zijn dit hot items en maatschappijkritiek. Het verschil in evaluatie is het meest opvallend bij de gelaagdheid van highbrow comedy: de meerdere lagen werden door de lageropgeleiden niet opgemerkt, terwijl de hogeropgeleiden ze niet alleen zien, maar vaak uitgebreide hypotheses geven over de mogelijke maatschappijkritiek die voor hen cruciaal is bij een goede comedyserie.
Uit het onderzoek van Nathalie Claessens zijn enkele duidelijke patronen naar voren gekomen. Deze moeten echter genuanceerd worden door het kleine aantal respondenten en de kwalitatieve methode: het is niet haar bedoeling om een samenhang hard te maken, maar om de drijfveren achter de samenhang te ontdekken. Om de samenhang in Vlaanderen verder hard te maken, moet volgens haar dan ook meer grootschalig en kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden, waarbij ook rekening gehouden wordt met andere variabelen zoals geslacht, leeftijd, enzovoort.

Download scriptie (318.59 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2009