De literaire canon in het klaslokaal

Aaron
Götze

Leest u de titel eventjes opnieuw. Een mooi spel van klanken, niet? Als u zich afvraagt waar literatuur om draait, dan is het wel dit: genieten van de schoonheid van taal. Maar op welke manier krijgt onderwijs over canonieke teksten anno 2019 vorm? En welke literaire teksten krijgen jongeren in het zesde middelbaar aso tijdens de lessen Nederlands nog te lezen?

Wat zeggen de eindtermen?

Het Vlaams ministerie voor Onderwijs en Vorming legt voor elk type onderwijs en elke graad eindtermen vast. Daarin staat geëxpliciteerd welke inzichten de leerlingen moeten meekrijgen, en wat ze moeten kennen en kunnen. Uit de eindtermen blijkt dat leerlingen uit de derde graad voor literatuur niets uit het hoofd hoeven te leren; enkel vaardigheden zijn van belang. Dat gebrek aan theoretische basiskennis maakt de eindtermen meteen erg vaag. Er wordt geen gewag gemaakt van teksten die zeker aan bod moeten komen, en ook de manier waarop leerlingen met literatuur moeten kennismaken, blijft onbesproken. Onderzoek van Janssen (2002) wees in dat verband uit dat docenten bij de bespreking van literaire teksten vaak vertrekken van achtergrondinformatie over de auteur en de tekst. Latere studies (Verboord (2003; 2004) en Segers (2008)) spreken dit dan weer tegen; uit de resultaten blijkt daar dat het literatuuronderwijs steeds meer vanuit de ervaring van de leerling vertrekt. Onduidelijkheid troef dus.

Er wordt in de eindtermen geen gewag gemaakt van teksten die zeker aan bod moeten komen, en ook de manier waarop leerlingen met literatuur moeten kennismaken, blijft onbesproken.

Handboeken

Het literatuuronderwijs wordt echter niet enkel en alleen bepaald door de docent; ook ondersteunende handboeken spelen een belangrijke rol. De vraag stelt zich welke teksten daarin te lezen staan, en hoe ze gekaderd worden. Aaron Götze, student westerse literatuur, bestudeerde in dat verband vier aso-handboeken Nederlands voor het zesde middelbaar: Focus 6, Frappant 5|6, Markant 6 en Netwerk TaalCentraal 6.

Uit de analyse blijkt dat het proza van de blanke, mannelijke, Nederlandstalige schrijver uit de 20e of 21e eeuw centraal staat. Toch krijgen ook buitenlandse schrijvers een kans; 27% van de teksten zijn van oorsprong niet-Nederlandstalig. Onderstaande figuur laat zien welke landen literair op de kaart worden gezet in de vier handboeken samen. 

image-20190909132446-1

Verder zijn de helft van de opgenomen fragmenten prozaïsch van aard; lyriek (vier op de tien teksten) en drama (één op de tien) verdelen de andere helft van de koek. Bovenstaande verhoudingen zijn niet onlogisch, maar ééntje is dat wel: slechts 11% van de teksten zijn van vrouwelijke hand, wat zonder meer een ronduit beschamend percentage is. Handboeken geven leerlingen op die manier de indruk dat literatuur uitsluitend een ‘mannenzaak’ is, wat toch niet de bedoeling kan zijn. Het hoeft dan ook geen betoog dat dat beeld dringend moet worden bijgesteld. Ook opvallend: geen enkel literair werk keert in alle vier de handboeken terug. Het meest canonieke werk is Karakter van Ferdinand Bordewijk, dat in zowel Frappant 5|6, Markant 6 en Netwerk TaalCentraal 6 opduikt.

Over de vier handboeken heen zijn slechts 11% van de teksten van vrouwelijke hand, wat zonder meer een ronduit beschamend percentage is.

Vier literatuurbenaderingen

Hoe komen literaire teksten in het klaslokaal concreet aan bod? Uit de analyse blijkt dat de handboeken wat dat betreft danig van elkaar verschillen; ze leggen elk een andere nadruk. Focus 6 hecht het meest belang aan de ervaring van de lezer, en stelt bij 88% van de teksten vragen als “Met welk personage kun je je het best identificeren?” of “Vind je het een geslaagd gedicht?”. Frappant 5|6 spitst zich daarentegen weer toe op het historische kader, en geeft bij elke tekst uitgebreide achtergrondinformatie. Bij Markant 6 worden de teksten dan weer telkens met een overkoepelend thema in verband gebracht. Het handboek Netwerk TaalCentraal 6 legt ten slotte de nadruk op een grondige analyse van de tekst zelf, en stelt bij ruim negen op de tien teksten vragen als “Uit hoeveel delen/strofen bestaat het gedicht?” of “Verwoord de boodschap achter het verhaal”.

Gebrek aan visie

De grote verschillen tussen de handboeken impliceren een gebrek aan visie wat betreft de omgang met literatuur in het zesde middelbaar. Als je vier leerlingen een ander handboek zou geven, dan lijkt het uiterst betwijfelbaar dat ze aan het eind van de rit voor literatuur allemaal op dezelfde lijn zullen zitten. De vage eindtermen spelen daarbij een bepalende rol; ze bieden geen duidelijk beeld van hoe het er aan toe moet gaan, waardoor er (te) grote verschillen ontstaan.

De grote verschillen tussen de handboeken impliceren een gebrek aan visie wat betreft de omgang met literatuur in het zesde middelbaar.

Tijd om aan die belabberde situatie snel iets te veranderen, zou je denken. Maar dat is geen sinecure voor een leerstofonderdeel als literatuur, dat de laatste jaren in de verdomhoek is gesukkeld.

Download scriptie (1.86 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Elke D'hoker
Thema('s)