Mosselriffen, kraamkamers voor de slinkende Atlantische kabeljauw in België?

Marlies
De Corte



Brengen mosselriffen de Atlantische kabeljauw terug naar het Belgisch deel van de Noordzee? 



 

Wist u dat er nog amper 25% of 20 schepen van de Belgische kustvissersvloot actief is ten aanzien van 1950?

afb2 marlies

Het Belgisch deel van Noordzee is een gegeerde zone en vertoont veel economische activiteit. Activiteiten als zandwinning, baggeren van vaargeulen en visserij met bodemberoerende technieken homogeniseren de Noordzeebodemstructuren die belangrijke ecosysteemdiensten leveren. Bodemstructuren zijn belangrijk voor aquatische soorten, ze vinden er o.a. onderdak. Dit maakt het voor de Atlantische kabeljauw een aantrekkelijk foerageergebied. Ook de Atlantische kabeljauw vindt bescherming in de bodemstructuren voor stromingen en predatoren. Deze veilige haven is uiterst geschikt om er hun eitjes in af te zetten. Habitatheterogeniteit wordt beschouwd als de belangrijkste motor van biodiversiteit en ondersteunt een robuust kustecosysteem.



In 1971 was er een dieptepunt in het Atlantische kabeljauwbestand. Door het opleggen van een limietgrens aan de visserij herstelt het bestand opnieuw. 

Echter verhoogt de temperatuur van het zeeoppervlak, ten gevolge van de mondiale klimaatopwarming. De Atlantische kabeljauw probeert weliswaar de voorkeursomgevingsomstandigheden te handhaven en trekt naar grotere dieptes en de Noordelijke gebieden. Wat onze import van Atlantische kabeljauw uit het Noorden verklaart. Deze Noordelijke trek is een opvallende trend bij mobiele mariene soorten. Voor immobiele soorten zoals de blauwe mossel en kreeftachtigen (belangrijk voedsel voor de Atlantische kabeljauw), die zich niet kunnen verplaatsen naargelang de voorkeursomgeving, dreigt een verhoogde mortaliteit. Het verliezen van schakels uit mariene voedselketens leidt tot veranderende prooi-predatorverhoudingen, wat een voedselwebinstorting kan ontketenen met alle gevolgen van dien op onze voedselvoorziening. 



De westelijke Waddenzee en Oosterschelde staan gekend voor mosselkweek. Wanneer de mosselkweeksystemen te dik bezaaid zijn met mosselen en/of blootgesteld worden aan stevige golven en stromingen, vallen er mosselen op de bodem. De mosselen hechten zich met hun baard aan elkaars schaal waardoor ze een driedimensionale structuur vormen. Wanneer zich dit op de bodem voordoet, spreekt men van een mosselrif. 

Nederlandse percelen naast mosselzaadbanken in de Waddenzee tonen een tweemaal grotere soortenrijkdom en biomassa aan bodemdieren in de nabijheid van mosselen. Zowel in Nederland als België lijkt een gelijkaardig voedselweb aanwezig rond mosselriffen. Kreeftachtigen, grijze garnalen… vinden onderdak in mosselriffen, wat jonge Atlantische kabeljauw, grondel... aantrekt, die op hun beurt voedsel vormen voor volwassen Atlantische kabeljauw.

Echter blijken bodemstructuren als Belgische windmolenfunderingen op korte termijn enorm biodivers, maar houdt dit geen stand op de lange termijn. Het soortenbestand evolueert naar een dominante zeeanemonenpopulatie, vergelijkbaar met het finale soortenarme stadium op scheepswrakken. Een kustecosysteem is onderhevig aan natuurlijke variabiliteit. Geen seizoen of jaar heeft een identieke populatiesamenstelling. Reproductie is sterk afhankelijk van de bodemstructuren alsook van het aanwezige voedsel, wat de conditie en dus de vruchtbaarheid van een soort bepaalt. 

overzicht afb



Met de visserijtools van het ecosysteemdienstenmodel InVest is een inschatting gemaakt van de Atlantische kabeljauwwerving in de Zuidelijke Noordzee wanneer er meer rifhabitat zou aanwezig zijn. Accurate voorspellingen benodigen echter een klimaatmodel, lokale ecosysteemparameters en soortenmonitoring rond de riffen met verschillende rifgroottes. Toch reikt het monetariseren van de waardevolle ecosysteemdiensten die zeehabitats leveren, handvaten aan beleidsmakers voor habitatprioritering teneinde een robuuste kustplanning.

Download scriptie (2.03 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Katrien Van Der Biest, Jan Staes